e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sauzen sauzen: sǫwzǝ (Tessenderlo), waterverven: wǭtǝrvɛrǝvǝ (Tessenderlo) Verven met lijmverf. [N 67, 66d] II-9
savooiekool savooi: səvuən (Tessenderlo) [Goossens 1b (1960)] I-7
scapulier scapulier: schabbelier (Tessenderlo), schabəlīr (Tessenderlo), schappelier (Tessenderlo), sxabəlīr (Tessenderlo) Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)] || Een stolp of stulp, een klokvormig glas over een kruis- of heiligenbeeld. [N 96A (1989)] || Schapulier. [ZND 06 (1924)] III-3-3
schaaf schaaf: sxǭf (Tessenderlo) Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.] II-12
schaafafval krollen: krǫlǝ (Tessenderlo) Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.] II-12
schaafbank, schaafmachine schaafmachine: sxǭfmašen (Tessenderlo) De werkbank of machine voor het schaven van metaal. Schaafbanken werden door de smid gebruikt bij het bewerken van platte vlakken van middelmatige breedte en lengte (Kuyper, pag. 297). Grotere voorwerpen werden vooral met behulp van een schaafmachine bewerkt. Dit werktuig was volgens verschillende respondenten niet typisch voor een smederij; het werd vooral aangetroffen in fabrieken om machinedelen zuiver vlak te schaven. [N 33, 287; N 33, 348] II-11
schaafbeitel schaafmes: sxǭfmęs (Tessenderlo) De snijdende beitel van de houtschaaf, die met een spie in het schaafblok vastgeklemd zit en een beetje uitsteekt buiten de schaafzool. Zie ook afb. 31c. Veel schaafbeitels zijn aan de bovenzijde verbonden met een keerbeitel. Zie ook het volgende lemma. [N 53, 54f; monogr.] II-12
schaafmachine schaafmachine: sxǭfmašīn (Tessenderlo) De algemene benaming voor de machine waarmee hout mechanisch wordt geschaafd. Er bestaan verschillende schaafmachines, zoals de vlakbank, de vandiktebank en de viervlakmachine. Zie ook deze lemmata. [N 53, 85a] II-12
schaafspie spie/spij: spī (Tessenderlo) De houten spie waarmee schaafbeitel en keerbeitel in het houten schaafblok worden vastgeklemd. Zie ook afb. 31e. [N 53, 54h; monogr.] II-12
schaap schaap: sxāp (Tessenderlo), sxōu̯p (Tessenderlo), sxǭp (Tessenderlo) Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.] I-12