e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schip schip: schip, twieë schepen, klaan schipke (Tessenderlo), schip, twiə schēp⁄n, klā schipkən (Tessenderlo) Een schip, twee schepen, een klein scheepje. [ZND 06 (1924)] III-3-1
schoeisel t leer]: schoene (Tessenderlo), sXunə (Tessenderlo) schoeisel, het geheel van schoenen, laarzen e.d. [voetgetöch [N 24 (1964)] III-1-3
schoen schoen: sxūn (Tessenderlo) Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19] II-3
schoen: algemeen schoen: schoen (Tessenderlo), sXun (Tessenderlo), sxūn (Tessenderlo, ... ) een schoen [ZND 06 (1924)] || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] III-1-3
schoenlepel aantrekker: aontrekker (Tessenderlo), ōͅntreͅkər (Tessenderlo), schoentrekker: schoentrekker (Tessenderlo) schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)] || Schoenlepel, laarzenknecht. Hulpmiddel, uitgehold naar de vorm van de hiel, waarlangs deze gemakkelijk in de schoen glijdt, schoenhoorn [N 114 (2002)] III-1-3
schoenmaker schoemaker: sxūmǭkǝr (Tessenderlo), schoenmaker: sxunmǭkǝr (Tessenderlo), sxūnmǭkǝr (Tessenderlo) In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.] II-10
schoenmakersmes schoenmakersmes: sxūnmǭkǝrsmɛs (Tessenderlo) Het algemene schoenmakersmes dat voor allerlei bewerkingen wordt gebruikt. Men kent lichte en zware schoenmakersmessen. Zie afb. 2. [N 60, 173; N 60, 240b] II-10
schoensmeer blink: blink (Tessenderlo, ... ) schoensmeer (blink) [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)] III-1-3, III-2-1
schoenveter nestel: nestel (Tessenderlo), nestəl (Tessenderlo) schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)] III-1-3
schoepen schuine plankjes: sxø̜̄n plãŋskǝs (Tessenderlo) Plankjes van 12 √† 15 mm dikte die in de slagluiken zijn bevestigd. Zij zorgen ervoor dat men in gesloten stand van de blinden de kamer nog kan luchten. De schoepen zijn zo geplaatst dat inregenen wordt voorkomen en het naar binnen kijken wordt belet. [N 55, 68] II-9