e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sierlaag fantasielaag: fãʔǝzilǭx (Tessenderlo), sierlaag: sīrlǭx (Tessenderlo) Niet-uitspringende sierlaag van bakstenen met een andere kleur die in het metselwerk wordt verwerkt. [N 31, 30f] II-9
sierlijke omslagdoek tipmantel: zie WNT: tip (I), ss. Tipdoek, hals- of hoofddoek die met een tip op de rug wordt vastgespeld.  tepmantel (Tessenderlo) omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)] III-1-3
sigaar sigaar: segaar (Tessenderlo), sigaar (Tessenderlo) sigaar [ZND 32 (1939)] III-2-3
sijs sijsje: sĕiske (Tessenderlo), seͅskən (Tessenderlo) sijs [Willems (1885)], [ZND m] III-4-1
sik bokkenbaardje: boekkebaïtje (Tessenderlo), bu(k)əbatjən (Tessenderlo) Een sikje (puntig baardje aan de kin). [ZND 06 (1924)] III-1-1
sikkel sikkel: sikǝl (Tessenderlo), sixǝl (Tessenderlo), zichel: zexǝl (Tessenderlo) Een krom mes waarmee men het buntgras snijdt. [N 40, 122] || Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5, II-6
sinaasappel appelesien: appələsien (Tessenderlo), apələsin (Tessenderlo), appelsien: appelsien (Tessenderlo, ... ), apəlsin (Tessenderlo) sinaasappel [ZND 40 (1942)] III-2-3
singel zadelriem: zālrīm (Tessenderlo) Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.] I-10
sint-crispinus en sint-crispinianus sint-crispijn: sent krespę̄ (Tessenderlo) De patroonheiligen van de schoenmakers. Canter zegt op pag. 29: "In de derde eeuw, in de tijd dat in het laat Romeinse Rijk het Christendom gepredikt werd en "het bloed der martelaren het zaad der kerk" werd, trokken twee aanzienlijke Romeinse jonge mannen, twee broers genaamd Crispinus en Crispinianus, naar het Noorden om getuigenis af te leggen van hun geloof en de zegen van het Christendom, die zij zelf dankbaar ontvingen, aan anderen mede te delen. Om in hun onderhoud te voorzien oefenden zijn het schoenmakersvak uit, en deden dat goed. Zij vestigden zich in Soissons in Noord-Frankrijk; overdag bewerkte Crispinianus het leer, Crispinus maakte er schoenen van (het omgekeerde leest men ook); tegelijk predikten zij hun nieuwe geloof aan de velen, die naar hun bezielend woord kwamen luisteren. s Nachts maakten ze gratis schoenen voor de armen en z√≥ groot was de ijver van Crispinus hiervoor, dat hij zelfs leer stal om meer schoenen ten kunnen wegschenken. Nu nog noemt men een weldaad ten koste van anderen een "crispinade". Maar toen de Romeinse keizer Maxentius van hen hoorde, gaf hij zijn hoofdman Rictius Varus bevel de beide broeders te laten arresteren. Iedere poging hen het Christendom te doen afzweren mislukte en met een molensteen om de hals gebonden gooide men hen in het water. Door een wonder verdronken ze niet; de wrede Romeinen kookten hen eerst in een ketel lood, daarna in gloeiende olie, maar een engel haalde hen er uit. Toen eindelijk op 7 November 287 werden ze onthoofd even buiten Soissons in de vallei, die nu nog hun naam draagt. Men beeldt hen dan ook af met als attributen: een schoen, een boek, een molensteen en schoenmakerswerktuigen. [N 60, 229] II-10
sint-jozefaltaar sint-jozefsaltaar: sent jōzeͅfsø͂ͅtoͅuər (Tessenderlo) Het (zij)altaar dat is toegewijd aan de H. Jozef en waarop of waarboven zijn beeltenis zich bevindt [St.Jozef-altaar]. [N 96A (1989)] III-3-3