e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
speurbijen speurders: spø̄rdǝrs (Tessenderlo) Werksters die een paar dagen voordat een bijenvolk gaat zwermen, gaan zoeken naar een nieuwe woning. Spleten en reten, holle bomen, schoorstenen en lege korven zijn mogelijke woonplaatsen. [N 63, 31a] II-6
spie spie/spij: spi(i̯) (Tessenderlo) De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] I-3
spie van het anker cale: kál (Tessenderlo), spie/spij: spi (Tessenderlo) De spie waarmee schieter en sleutel met elkaar verankerd kunnen worden. Zie ook afb. 72. [N 31, 38c; monogr.] II-9
spiegelglas spiegelglas: spīgǝlglas (Tessenderlo) Gegoten glas dat door slijpen en polijsten geheel doorzichtig is geworden. Spiegelglas kan in grote diktes en afmetingen geleverd worden en wordt vooral voor winkelruiten gebruikt. [N 67, 89g] II-9
spier spier: spir (Tessenderlo) pees, spier [N 10 (1961)] III-1-1
spiesteen, boogsteen sluitsteen: slǭwǝtstijǝn (Tessenderlo) Metselsteen met naar één kant aflopende dikte. Zie ook afb. 27. [N 32, 24a; monogr.] II-8
spijbelen haagschool houden: haochschōl hɛ̄əv⁄n (Tessenderlo), haogschool hijëven (Tessenderlo), haagschool houden  hoͅ:gschol hɛijəvə (Tessenderlo) Hoe noemt men het heimelijk, zonder medeweten van de ouders, wegblijven van school? [Lk 03 (1953)] || Spijbelen (de school ontlopen, achter de hagen schoolgaan). [ZND 07 (1924)] III-3-1
spijkerbak nagelbak: nǭgǝlbak (Tessenderlo), nagelenbak: nǭgǝlǝbak (Tessenderlo) In vakjes verdeelde bak waarin de verschillende soorten spijkers en schroeven kunnen worden bewaard. [N 54, 23; monogr.] II-12
spijkerbroek jeansbroek: jeansbroek (Tessenderlo) Spijkerbroek [spijkerbroek, -boks, jeansbroek, jeans] [N 114 (2002)] III-1-3
spijkeren nagelen: nǭgln (Tessenderlo), nǭgǝlǝ (Tessenderlo) Met een hamer spijkers in het hout slaan. [N 53, 152a-b; L 5, 7; monogr.] II-12