e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
staand verband, blokverband kop- en strekverband: kǫp˱ øn strɛk˲vǝrbant (Tessenderlo), pakjesverband: pákskǝs˲vǝrbant (Tessenderlo) n str'k˲vǝrbant K 353; kopstrekverband: kopstrek˲vǝrbant L 360; kǫpstrek˲- L 414; kopse en gewone laag: kǫpsǝ 'n gǝwōwǝn lāx K 278; %%de volgende term betreft een verband waarbij alle stootvoegen boven elkaar staan%% eenvoegig blokverband: ēfȳgex˱ blǫk˲vǝrba [N 31, 24c; N 31, 24e; monogr.] II-9
staande maat staande maat: standǝ mǭt (Tessenderlo), vaste maat: vastǝ mǭt (Tessenderlo) De uitdrukking staande maat heeft twee betekenissen. Allereerst kan het de benaming zijn voor een lat, stok of plank die men gebruikt om een bepaalde maat op te nemen en die men vervolgens blijft gebruiken voor het aftekenen van alle werkstukken die dezelfde afmetingen moeten hebben. Daarnaast wordt de uitdrukking ook gebruikt, wanneer men een voorwerp wil opmeten zonder dat men een meetlat of duimstok heeft of wanneer men een binnenwerkse maat moet opnemen die met een duimstok moeilijk is op te meten. De timmerman neemt dan twee latten, plaatst ze tegen of in het op te meten voorwerp en tekent erop af hoever ze over elkaar komen. De opgave van de respondent uit Leopoldsburg (K 317) heeft betrekking op beide betekenissen, die van de zegsman uit Tessenderlo (K 353) alleen op de eerste. [N 53, 201] II-12
staande rollaag center: sęntǝr (Tessenderlo) Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kop staande metselstenen. Woordtypen als 'steensrol' (Q 95), 'steense rollaag' (L 211, L 289, L 290, L 291, L 320a, Q 99*, Q 113) en 'steensrollaag' (Q 39, Q 111, Q 121) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23c; monogr.] II-9
staande tand staande tand: stǭndǝn tant (Tessenderlo) Eindvlak van tijdelijk onderbroken metselwerk. De uiteinden van de even en oneven lagen wisselen elkaar daarbij regelmatig en loodrecht onder elkaar af. Zie ook afb. 41. [N 31, 28c; N 31, 28a; monogr.] II-9
staander staander: standǝr (Tessenderlo), stellingpaal: stęleŋpǭl (Tessenderlo  [(meervoud: stęleŋpǭlǝ)]  ) De lange, verticaal in of op de grond geplaatste steigerpaal van rondhout of metaal. Zie ook afb. 17. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(steiger)-' het lemma 'Steiger'. [N 32, 2a; monogr.] || De zware verticale paal van de T-vormige karsteun. Zie ook afb. 196. [N G, 62b] II-12, II-9
staart staart: stɛt (Tessenderlo, ... ), staat: steͅt (Tessenderlo), staatje: stetje (Tessenderlo) staart [ZND 07 (1924)] || staartje [ZND 38 (1942)] || Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60] I-12, I-9, III-4-2
staart van de standerdmolen staart: stɛt (Tessenderlo) De lange naar voren stekende balk aan de voorweeg van de standerdmolen, die schuin naar beneden loopt en waaraan trap en kruias bevestigd zijn; soms zijn er twee balken: de onderstaart en de bovenstaart. Zie ook afb. 21 en 85. [N O, 48a; Sche 19; monogr.; N O, 48b; N O, 48c; A 42A, 97 add.] II-3
staartbalk staartbalk: stɛt˱balǝk (Tessenderlo) De horizontale balk onderaan in de staartzijde, waarop de staart van de standerdmolen rust. [N O, 45i] II-3
staartkoord teugel: tø̄gǝl (Tessenderlo) Koord waarmee men op stal de staart van de koe vastbindt. [N 3A, 14g] I-11
staartkwast pluis: plø̜š (Tessenderlo) Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114] I-11