e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stoep trottoir: troͅtwār (Tessenderlo) stoep [ZND 07 (1924)] III-3-1
stoep, trottoir trottoir: troͅtwār (Tessenderlo) stoep [ZND 07 (1924)] III-2-1
stof stof: stōͅf (Tessenderlo), stoͅf (Tessenderlo), stǫf (Tessenderlo) Benamingen voor stof in het algemeen. [N 62, 71a; MW] || stof [ZND 07 (1924)] II-7, III-2-1
stofblik bliksel: bleksel (Tessenderlo) stofblik [ZND 21 (1936)] III-2-1
stofdoek stofvod: stōf˃voͅt (Tessenderlo) een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)] III-2-1
stoffen pantoffel slof: sloeffe (Tessenderlo), sluf (Tessenderlo) sloffen, stoffen pantoffels met slappe zool [N 24 (1964)] III-1-3
stofvrij droog handdroog: hānt˱dryjǝx (Tessenderlo) Gezegd van een verflaag die zover gedroogd is dat stof zich er niet meer aan hecht. [N 67, 74c] II-9
stok of twijg om een kind te straffen roede: znd 23, 60c;  roei (Tessenderlo) stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)] III-2-2
stokbeitel tranche: trɛ̄ns (Tessenderlo), warme tranche: wɛrǝm trɛ̄ns (Tessenderlo) In het algemeen een beitel met een steel. De stokbeitel wordt gebruikt voor het doorhakken, afhakken en splijten van warm of koud metaal. De smid houdt het werkstuk met een tang met de linkerhand op het aambeeld en zet met de rechter de beitel op de juiste plaats. De voorslager slaat vervolgens met een voor- of zijhamer op de kop van de beitel. Een beitel voor het bewerken van warm ijzer is altijd van een steel voorzien. Zie ook afb. 48. [N 33, 110; N 33, 113; N 33, 221; monogr.] II-11
stola sjaal: sjaal (Tessenderlo), stool (<lat.): stool (Tessenderlo) De stola, de stool. [N 96B (1989)] || stola, lange brede damessjaal van dunne stof of van bont [N 23 (1964)] III-1-3, III-3-3