e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tanden poetsen tanden wassen: tanden wassen (Tessenderlo) Tanden poetsen [t. wassen] [N 114 (2002)] III-1-3
tandenborstel tandenborstel: tandenborstel (Tessenderlo) Een tandenborstel [N 114 (2002)] III-1-3
tandenstoker tandenkoter: tandenkoter (Tessenderlo) Een tandenstoker. Een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden zijn blijven zitten [tandenstoker, kloker, koter] [N 114 (2002)] III-1-3
tandpasta tandzeep: tandzeep (Tessenderlo) Tandpasta [N 114 (2002)] III-1-3
tandpijn tandpijn: taandpijn (Tessenderlo), tandpijn (Tessenderlo) ik heb tandpijn [ZND 34 (1940)] || Kiespijn. Ik heb kiespijn. [Lk 05 (1955)] III-1-2
tandrad, tandwiel tandwiel: tãntwīl (Tessenderlo) Wiel dat op de omtrek van tanden voorzien is; deze tanden grijpen weer in die van een ander tandrad of een tandstang. Tandraderen dienen om de draaiende beweging van een as op een andere as over te brengen. [N 33, 280a; monogr.; div.] II-11
tandschaaf tandenschaaf: tansxǭf (Tessenderlo), tandschaaf: tãntsxǭf (Tessenderlo) Soort kleine blokschaaf met loodrecht geplaatste tandschaafbeitel die gebruikt wordt om een te lijmen oppervlak ruw te maken zodat de lijm beter kan hechten. Zie ook afb. 34 en de twee volgende lemmata. [N 53, 59a; N G, 39; monogr.] II-12
tandvlees tandvlees: ta.ntvli:jəs (Tessenderlo), tandvlijəs (Tessenderlo), tantvlijəs (Tessenderlo) tandvlees [bibbletjes, bibbertjes] [N 10 (1961)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en de kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [Lk 05 (1955)] III-1-1
tandwielpal pal: pal (Tessenderlo) Een aan de voorzijde afgeschuind palletje dat door middel van een veer tussen de tanden van het tandwiel wordt gedrukt wanneer dit achteruit draait. [N 33, 243] II-11
tangbeen been: bijǝn (Tessenderlo  [(mv bijǝnǝ)]  ) Elk van de beide delen van een tang waarbij men deze vastpakt en waarmee men druk uitoefent. Zie ook afb. 145. [N 33, 186] II-11