e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trekharmonica harmonica: hərmonika (Tessenderlo), trekorgel: trekeuləgər (Tessenderlo), trekorgel (Tessenderlo), trekərgəl (Tessenderlo, ... ) Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)] III-3-2
trekhei drijpikkel mee katrol: dręjpeʔǝl mē katrol (Tessenderlo), heimachine: hājmǝšen (Tessenderlo), katrol: katrol (Tessenderlo), machine om palen te slagen: mašen um pǭlǝ tǝ slǭgǝ (Tessenderlo) Toestel om met behulp van handkracht palen in de grond te slaan. Het bestaat uit een uit drie poten samengestelde standaard waarin een katrolschijf is gemonteerd. Over de schijf loopt een dik touw waar aan één uiteinde het heiblok aan is bevestigd. Aan het andere uiteinde van het touw zijn een aantal dunnere touwen vastgemaakt waar de arbeiders aan trekken. Het heiblok is vervaardigd uit een langwerpig stuk hard hout of metaal met vierkante doorsnede. Er bestaan ook vergelijkbare werktuigen die met behulp van een stoommachine, een electromotor of een verbrandingsmotor worden aangedreven. De heireep van het heiblok wordt daarbij opgewonden op de trommel van een liertoestel. Zie ook afb. 27. [N 31, 5c; monogr.] II-9
trekken trekken: treͅkə (Tessenderlo), trɛkǝ (Tessenderlo) Te nauw zijn van een kledingstuk of een onderdeel daarvan. [N 62, 26b] || wij trekken [ZND 08 (1925)] II-7, III-1-2
trekkoord luizeel: lǫwǝjzijǝl (Tessenderlo) Het touw waarmee het luiwerk in werking gezet wordt. [N O, 25m] II-3
trekrei filetlat: filēlat (Tessenderlo), filettrekker: filētrɛkǝr (Tessenderlo) Lat die wordt gebruikt om er rechte lijnen of biezen langs te trekken. [N 67, 62; div.] II-9
trekschei schei: sxāi̯ (Tessenderlo), voorste schei: vøstǝ sxāi̯ (Tessenderlo) De eerste van de verbindingscheien tussen de berries. Aan de uitstekende delen schei werden vaak de trekkettingen of de strengen vastgemaakt met behulp van platte, gebogen ijzers. Zie ook het lemma uitstekende delen van de trekschei en in WLD I.10, het lemma strengen. Zowel het feit dat er opgaven in het meervoud voorkomen als de opmerking van de correspondent uit Q 111 wijzen erop dat ook de tweede schei als trekschei gebruikt wordt: "het vastmaken van de strengen is hier gebruikelijk aan het tweede balkje indien licht geladen, anders aan het eerste balkje". Opmerking bij de kaart: er zijn vier benamingen die op het eerste zicht samenstellingen zijn van de plaatselijke benaming voor "streng" (hacht, kling, klink en trek). De verspreiding van "trekschei" stemt echter hoegenaamd niet overeen met de verspreiding van trek voor "streng", wat doet besluiten dat het hier om een samenstelling met een deverbativum van het werkwoord trekken gaat (vgl. hiervoor kaart 16 van wld I.10). [N 17, 25a; N G, 58b; JG 1a; JG 1b] I-13
trekzaag, boomzaag kortzaag: køt˲zǭx (Tessenderlo) Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 √† 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.] II-12
trendel spoelwieltje: spulwilkǝ (Tessenderlo), wieltje: welkǝ (Tessenderlo) De snaarschijf van de spil in de vleugel. De trendel is groter dan de snaarschijf aan de klos en draait dus langzamer. [N 34, B16; N 34, B15; monogr.] II-7
treuzelaar treuzelaar: wad nən trøzəlēr (Tessenderlo) Wat een treuzelaar! [ZND 08 (1925)] III-1-4
treuzelen semmelen: hij zit dao te semmelen (Tessenderlo), hê zĭtao tə säm[ln} (Tessenderlo), treuzelen: dieje joeng kan treuzele (Tessenderlo), hɛ zi dao ə trø̄zln (Tessenderlo) Die jongen kan treuzelen (hij doet alles langzaam en verdroomt zijn tijd; geef de gemeenzame dialectwoorden en uitdrukkingen aan om dit uit te drukken). [ZND 37 (1941)] || Hij zit daar te sammelen (dralen, langzaam en aarzelend praten of handelen). [ZND 06 (1924)] || Hij zit daar te treuzelen (talmen, zeer langzaam handelen). [ZND 08 (1925)] III-1-4