30740 |
vergulden |
vergulden:
vǝrgølǝ (K353p Tessenderlo)
|
Het bedekken van een oppervlak met een goudlaagje uit bladgoud of goudpoeder. [N 67, 81a]
II-9
|
30710 |
vergulden, verzilveren |
vergulden:
vǝrgølǝ (K353p Tessenderlo),
verzilveren:
vǝrzelvǝrǝ (K353p Tessenderlo)
|
Schilderen met goud- of zilverbrons. [N 67, 66g; monogr.]
II-9
|
31130 |
verhalfzolen |
halflappen zetten:
halǝflapǝ zɛtǝ (K353p Tessenderlo)
|
De schoenen van nieuwe halfzolen voorzien. [N 60, 232a]
II-10
|
34171 |
verkeerd liggen |
verkeerd zitten:
verkeerd zitten (K353p Tessenderlo)
|
Verkeerd liggen in de baarmoeder door een slag in de baarmoederhals, gezegd van het kalf. [N 3A, 49]
I-11
|
21399 |
verkeren |
verkeren:
vərkîêrn (K353p Tessenderlo),
vərkîêrə (K353p Tessenderlo)
|
vrijen (verkeren; courtiser) [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
20364 |
verkering |
verkeer:
verkier (K353p Tessenderlo)
|
verkering; regelmatige omgang met een persoon van het andere geslacht [sjans, verkeer, aanspraak] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20367 |
verkering hebben |
verkeren:
vərkîêrn (K353p Tessenderlo),
vərkîêrə (K353p Tessenderlo)
|
vrijen (verkeren; courtiser) [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
18002 |
verkleumd |
stijf:
steͅf vanə keͅiəf (K353p Tessenderlo),
verkleumd:
hɛ es vərkləmpt (K353p Tessenderlo),
versteven:
versteven (K353p Tessenderlo),
vərstēvə van də kēͅjəf (K353p Tessenderlo)
|
hij was gans verkleumd van de kou [ZND 28 (1938)] || kleumen (inkrimpen v. de kou) [ZND m] || verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28948 |
verknippen, versnijden |
versnijden:
vǝrsnęjǝ (K353p Tessenderlo)
|
Door verkeerd knippen het te maken kledingstuk bederven. [N 62, 24; MW]
II-7
|
18074 |
verkouden |
(het heeft de) streng:
strɛŋ (K353p Tessenderlo),
(het heeft de) strengel:
strɛŋǝl (K353p Tessenderlo),
verkoud:
k zen verkeeëft (K353p Tessenderlo)
|
Een ontsteking van het neusslijmvlies. [JG 1b; N 8, 89; N 52, 24 en 25; monogr.] || ik ben verkouden [ZND 34 (1940)]
I-9, III-1-2
|