e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

Gevonden: 5327
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bof dikoor: dikoor (Tessenderlo) Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 107 (2001)] III-1-2
bok van het rijtuig schoot: sxuǝt (Tessenderlo) Zitplaats voor de koetsier of de voerman. Alleen bij het rijtuig vormt de bok een vast onderdeel. Bij de kar en de wagen wordt soms een plank tussen de berries gelegd die als ge√Ømproviseerde zitplaats dient. Uit vragenlijst N 101, waar gevraagd werd naar de zitplaats van de voerman van een rijtuig, kwamen vrijwel uitsluitend opgaven van het type bok. [N 17, 38a-b + 40 + add; N G, 58d; N 101, 18a; monogr.] I-13
bokking boksharing: boəkshering (Tessenderlo), bukseͅriŋ (Tessenderlo) bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)] || haring [ZND 26 (1937)] III-2-3
bol bol: bǫl (Tessenderlo) Het met behulp van de trekzaag afgezaagde stuk boomstam, dat de lengte van een klomp heeft. In Neeroeteren (L 368) werd de schors met behulp van een schilbeitel (šęlbęjtǝl) van de bollen verwijderd. [N 97, 45] II-12
bolhamer bolhamer: bolhǭmǝr (Tessenderlo) In het algemeen een hamer met één of twee bolronde koppen. Zie ook afb. 161. De hamer wordt gebruikt bij het uitdrijven, het bol of wijder maken van de buitenwijdte van een werkstuk door met een (bol)hamer van binnen naar buiten te slaan. Zie ook het lemma "drijven". Het woordtype bolhamer kon in L 210, L 246, L 266 en L 291 ook worden gebruikt voor een hamer met een bolvormige en een halfbolvormige kop. [N 33, 57; N 33, 67; N 64, 39c; N 64, 39i; N 64, 40b-c; N 66, 6i; N 66, 7b-c] II-11
bolhoed: spotnamen hondskot: Hondskot.  hoͅnskoͅt (Tessenderlo, ... ) bolhoed [N 25 (1964)] || bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)] III-1-3
bolle ring aan de buitenzijde van de naaf ronde kant: rõnǝ kãnt (Tessenderlo) De bolvormige ring aan de buitenzijde van de naaf. Zie voor het woordtype duivenjager, dat werd opgegeven door de respondent uit Eygelshoven (Q 119) ook het lemma ɛkwart-holvormig profielɛ in de paragraaf over de vaktaal van de meubelmaker.' [N G, 43a, 2] II-12
bolle wangen blaaskaken: blōͅskōͅkə (Tessenderlo), bolle wangen: bolə waŋə (Tessenderlo) wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)] III-1-1
bolletjes stuifmeel kussens: (enk)  kø̜jsǝ (Tessenderlo) Bolletjes stuifmeel in het korfje aan de beide achterpoten van de bij. [N 63, 44c; Ge 37, 94] II-6
bolster van de okkernoot bolster: bolster (Tessenderlo), schulp: schuəlp (Tessenderlo) bolster (van) [ZND 33 (1940)] I-7