21584 |
vruchtgebruik |
tocht:
tocht (K353p Tessenderlo),
tucht (K353p Tessenderlo)
|
hoe heet het levenslang vruchtgebruik van een goed bv. van een huis ? [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
20184 |
vruchtvlies |
helm:
helm (K353p Tessenderlo)
|
Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 115 (2003)]
III-2-2
|
17658 |
vuist |
vuist:
vøist (K353p Tessenderlo),
vəst (K353p Tessenderlo)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22342 |
vuistslag op de rug |
boks:
boks (K353p Tessenderlo),
bonk:
bonk (K353p Tessenderlo)
|
Een slag met de vuist op de rug (bij sommige kinderspelen). [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
31165 |
vulstok, vulijzer |
vulijzer:
vølę̄zǝr (K353p Tessenderlo)
|
Pook waarmee men de rand van de binnenhaam met stro vult. Er zijn verschillende modellen. Linssen (1967, pag. 96) definieert een vulstok als volgt: "Houten lat met een inkerving aan een punt, waarmee men het stro tijdens het vullen op de gewenste plaats duwt": Zie afb. 76. [N 36, 42]
II-10
|
19813 |
vuurtang, sinteltang |
tang:
taŋ (K353p Tessenderlo)
|
vuurtang [N 05A (1964)]
III-2-1
|
30004 |
vuurvaste mortel |
chamotte:
sǝmǫt (K353p Tessenderlo),
klei:
klāj (K353p Tessenderlo)
|
Mortel voor vuurvast metselwerk. Vuurvaste mortel wordt volgens de invuller uit L 321 gebruikt voor stoomketels, kachels en fornuizen. Zwiers II (pag. 548) geeft als grondstoffen voor vuurvaste mortel: zeer schrale klei of één deel portlandcement en drie delen zand met zo weinig mogelijk water aangemaakt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 38c]
II-9
|
29814 |
vuurvaste stenen |
vuurvaste stenen:
vȳrvastǝ stijǝnǝ (K353p Tessenderlo)
|
Stenen die bestand zijn tegen vuur. Zij worden onder meer gebruikt bij de bouw van ovens. Het woorddeel chamotte- in de woordtypen chamottestenen en chamottebrikken verwijst naar het mengsel van fijngemalen scherven dat bij dit soort stenen aan de klei wordt toegevoegd. [N 30, 54b; N 98, 160 add.]
II-8
|
25125 |
waaienx |
waaien:
wōͅə (K353p Tessenderlo)
|
waaien [ZND 13 (1925)]
III-4-4
|
20440 |
wachthouden bij een dode |
waken:
waaken (K353p Tessenderlo)
|
wachthouden bij een dode [waken] [N 115 (2003)]
III-2-2
|