e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wesp wesp: wesp (Tessenderlo), wêsp (Tessenderlo), wespel: wespel (Tessenderlo) wesp [Willems (1885)], [ZND 27 (1938)] III-4-2
wetsteen wetsteen: wętstijǝn (Tessenderlo), wętstiǝn (Tessenderlo) De doorgaans in flauw-ovale punten uitlopende, platte korund (carborundum) steen van ongeveer 20-30 cm. lang, waarmee de zeis of de zicht gewet wordt in het veld. Zie de toelichting bij het lemma ''strekel'' en de algemene toelichting bij deze paragraaf. Daar het (oude) onderscheid tussen beide instrumenten (voornamelijk) in het materiaal lag, konden de opgaven met het element -steen hier worden ondergebracht. Niet altijd was de wetsteen van de industriële carborundum-steen vervaardigd. De zegsman van L 434 voegt toe dat de wetsteen gewoonlijk een stuk harde Naamse steen was; die van L 269 en Q 101 dat het een stuk leisteen was en soms gebruikte men een stuk dakpan (zie het betreffende woordtype). Aangaande het onderscheid tussen de kennelijk naast elkaar gebruikte wetsteen en cementen strekel, merkt de zegsman van L 313 nog op dat "de wetsteen korter (is) dan de cementen strekel en wordt gebruikt als de zeis te bot is om ze te wetten (sc. met de strekel) en nog te scherp om ze te haren". Zie verder de toelichting bij het lemma ''slijpbus''.' [N 18, 82; N 18, 80 add.; N 14, 131 add.; N 15 add.; JG 1a, 1b, 1d; A 4, 28f; A 23, 16II; L 20, 28f; Gwn 7, add.; monogr.] || De steen waarop de klompenmaker zijn avegaren en messen scherp maakt. [N 97, 20 add.; N 97, 18 add.] I-3, II-12
wetsteen, oliesteen leisteen: lē̜stijǝn (Tessenderlo), oliesteen: ølistijǝn (Tessenderlo), wetsteen: wętstijǝn (Tessenderlo) Zachte slijpsteen in een houten blokje of doosje, die wordt gebruikt om de snede van een beitelblad te wetten. De wetsteen wordt voor het gebruik bevochtigd met olie, water of speeksel waardoor verhinderd wordt dat het beitelblad oververhit raakt en dat vrijkomende metaaldeeltjes de poriën van de steen verstoppen. Zie ook afb. 73. [N 53, 49b; N 53, 49d-g] II-12
wetstok streek: strēk (Tessenderlo) De stok of lat met kerven waarmee de klompenmaker zijn avegaren en messen scherp maakt. [N 97, 16-17; monogr.] II-12
wetten met de strekel, strijken wetten: wętǝ (Tessenderlo) De benamingen voor het wetten met de houten strekel, het strijken. Zie verder de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 1. [JG 1a, 1b, 1d; monogr.] I-3
wetten met de wetsteen wetten: wętǝ (Tessenderlo) Het scherpen van de zeis of de zicht met de wetsteen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 2. [JG 1a, 1b; add. uit: N 14, 131; N 18, 80; A 4, 28; A 14, 10; A 23, 16; monogr.] I-3
wezel muishondje: moiəshunke (Tessenderlo, ... ) wezel [ZND 48 (1954)], [ZND 48 (1954)] III-4-2
wiebelen waggelen: waggelen (Tessenderlo) Wiebelen: onvast heen en weer bewegen (wiebelen, kwikken, kwikkelen, wiegelen, waggelen) [N 108 (2001)] III-1-2
wieden, algemeen wieden: wīǝ (Tessenderlo) Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b] I-5
wieg wieg: wieg (Tessenderlo) wieg; bak- of mandvormig ledikantje voor zeer kleine kinderen [wieg, krib, zuus] [N 115 (2003)] III-2-2