23351 |
wijwatervat |
wijwatersvat:
wēwōͅtərsfat (K353p Tessenderlo)
|
De met wijwater gevulde bak bij de ingang(en) van de kerk [wijwater(s)bak, -vat, -steen?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23454 |
wijzers van het torenuurwerk |
torenwijzers:
tōrəwēzərs (K353p Tessenderlo)
|
De wijzers van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30746 |
wikkelen |
in de marmer zetten:
en ǝ marǝmǝr sɛtǝ (K353p Tessenderlo)
|
Het schilderen van marmeraderen op houtwerk of stucpleister, ter nabootsing van echt marmer. [N 67, 84b; N 67, 85b]
II-9
|
30137 |
wild verband |
rommel:
romǝl (K353p Tessenderlo),
wild verband:
welt ˲vǝrbánt (K353p Tessenderlo)
|
Metselverband waarbij strekken en koppen zich in een laag op onregelmatige wijze afwisselen. Het wild verband werd na de oorlog veel gebruikt in verband met de toen heersende schaarste aan materiaal (Westra, pag. 21). De term wild verband wordt ook gebruikt voor decoratief metselwerk waarbij verschillende steensoorten onregelmatig door elkaar worden gerangschikt. [N 31, 24f; N 31, 26]
II-9
|
24277 |
wilde eend |
eend:
eͅn (K353p Tessenderlo),
eͅnt (K353p Tessenderlo)
|
eend [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
wilde rozelaar:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
wilde roêzelêer (K353p Tessenderlo)
|
egelantier [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
32859 |
wilde zuring |
haasjesklaver:
haskǝsklǭvǝr (K353p Tessenderlo),
surkel:
sørǝkǝl (K353p Tessenderlo)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wilgboom:
n∂ wel∂g∂bu∂m (K353p Tessenderlo)
|
wilg [ZND 14 (1926)]
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
poesje:
poezekes (K353p Tessenderlo)
|
katjes v. sommige bomen [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
19074 |
willen |
willen:
Mar.;: dit ww. komt niet voor in WBD 1.4; in deze lijst komt het gehele werkwoord ook niet voor! Niet gebruiken?
ik wil, hɛ wilt (K353p Tessenderlo)
|
ik wil, gij wil, hij wil ik wou, gij woudt, hij wou wil hij nu? wou hij gisteren? wou hij het maar doen! [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|