30049 |
een huis uitzetten |
een huis uittrekken:
ǝn hǫwǝs˱ øttręʔǝ (K353p Tessenderlo),
uitslagen:
øtslǭgǝ (K353p Tessenderlo)
|
De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.]
II-9
|
28628 |
een koningin opzetten |
(een) koningin opzetten:
kø̜negen upzɛtǝn (K353p Tessenderlo)
|
Een moerloos volk een koningin geven. [N 63, 100c; monogr.]
II-6
|
22780 |
een kring op de grond trekken |
een ring op de grond trekken:
ne rink oep den grond trekke (K353p Tessenderlo)
|
Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
23755 |
een kruisje geven |
een kruisje geven:
kreske geeve (K353p Tessenderlo)
|
Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23707 |
een kruisje op het brood maken |
een kruisje maken:
kreske maoke (K353p Tessenderlo)
|
Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23706 |
een kruisteken maken |
n kruus maake:
krouwestiejeke maoke (K353p Tessenderlo)
|
Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17887 |
een kuil graven |
graven:
graaven (K353p Tessenderlo)
|
Een kuil maken (dappen, graven) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
32032 |
een las maken |
aaneenlassen:
ǭnijǝnlásǝ (K353p Tessenderlo)
|
Twee in elkaars verlengde liggende stukken hout door middel van een las met elkaar verbinden. Zie ook afb. 128. [N 54, 42d; N 54, 43]
II-12
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
snuit:
ənōͅuərchə (?) snōͅuət (K353p Tessenderlo),
snuiten trekken:
snōͅuwətə treͅ⁄ə (K353p Tessenderlo),
vies gezicht:
ə viəs gəzecht (K353p Tessenderlo)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
20178 |
een miskraam krijgen |
omslaan:
omslaan (K353p Tessenderlo)
|
Een miskraam krijgen (opslagen, omslaan). [N 115 (2003)]
III-2-2
|