30090 |
een muur opmetselen |
(een muur) zetten:
zɛʔǝ (K353p Tessenderlo)
|
Al metselend een muur laag na laag hoger maken. Een muur die zo werd opgetrokken werd in K 353 een 'muur in opbouw' ('mȳr en up˱bē̜jǝf') genoemd. Het resultaat was volgens een aantal invullers een 'volle muur' ('volǝ mȳr', K 353; 'volǝ myǝr', K 278; 'vǫlǝ mūr', Q 197, 197a; 'vol mūr' L 364). Zie voor de fonetisch niet gedocumenteerde vormen de lemmata 'Metselen' en 'Muur'. [N 31, 27; N 31, 32b; monogr.]
II-9
|
30077 |
een muur uitloden |
een muur loden:
nǝ mȳr lǭwǝ (K353p Tessenderlo),
loden:
luwǝn (K353p Tessenderlo)
|
De verticale stand van een muur of profiel controleren met behulp van een schietlood. [N 31, 10b]
II-9
|
30162 |
een muur voegen |
een muur voegen:
nǝ mȳr vugǝ (K353p Tessenderlo)
|
De voegen tussen metselstenen met voegmortel opvullen. Voegwerk wordt doorgaans na het metselwerk uitgevoerd. De voegen worden daartoe met behulp van de voegkrabber ter diepte van 1,5 à 2 cm uitgekrabd waarna de mortel vanaf een plankje door middel van een voegspijker in de voeg wordt gebracht. Voor de lintvoegen gebruikt men een lange voegspijker, voor de stootvoegen een korte. [N 32, 32; monogr.]
II-9
|
30085 |
een muur waterpassen |
waterpas zetten:
wǭtǝrpas ˲zɛʔǝ (K353p Tessenderlo)
|
De horizontale stand van een muur controleren met behulp van de waterpas. [N 31, 10c; monogr.]
II-9
|
33893 |
een naar boven schelend oog |
loenser:
lunsǝr (K353p Tessenderlo)
|
[N 8, 90v]
I-9
|
18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
poͅwər sXunə (K353p Tessenderlo),
ə poər sxūn’n (K353p Tessenderlo),
ə pòwər schoenə (K353p Tessenderlo)
|
een paar schoenen [ZND 06 (1924)] || schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18337 |
een paar sokken |
een paar slobben:
poͅwər sloͅbə (K353p Tessenderlo),
ə pòwər slòbbə (K353p Tessenderlo)
|
kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
31607 |
een paard beslaan |
beslagen:
bǝslāgǝ (K353p Tessenderlo),
bǝslǭgǝ (K353p Tessenderlo)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
17876 |
een pak slaag krijgen |
kletsen krijgen:
kletse (K353p Tessenderlo),
strepen krijgen:
stri:əp (K353p Tessenderlo)
|
hij zal strepen krijgen (een pak slaag) [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|
22809 |
een portret laten maken |
laten aftrekken:
əf loaten trəkkən (K353p Tessenderlo),
zijn portret laten maken:
ze potret laote maoken (K353p Tessenderlo),
zə pərtrèt loatə maokə (K353p Tessenderlo),
zijn portret laten trekken:
zə portret laotə trekkə (K353p Tessenderlo)
|
Zijn portret laten maken (bij de fotograaf). [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|