18371 |
andere damesschoenen |
vrouwluischoen:
vrelisXunə (K353p Tessenderlo),
algemene benaming voor de vrouwenschoen
vrellieschoene (K353p Tessenderlo)
|
damesschoenen; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20656 |
andijvie |
andijvie:
andeͅivi (K353p Tessenderlo),
andijvie (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
andɛ̄vi (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
30440 |
andreaskruis |
sint-andrieskruis:
sent˱ ãndrīskrǫwǝs (K353p Tessenderlo)
|
Kruis van regellatten van 5 x 7 cm die dwars op de richting van de balken tussen de balken van een balklaag worden aangebracht en van de bovenkant van de ene balk tot de onderkant van de andere lopen. Het andreaskruis voorkomt het doorbuigen en het zijdelings kromtrekken van de ribben. Het aanbrengen van een andreaskruis werd in Q 121c 'de balken schoren' ('dǝ balǝkǝ šōrǝ') genoemd. [N 54, 142a]
II-9
|
28580 |
angel |
angel:
angel (K353p Tessenderlo),
aŋǝl (K353p Tessenderlo),
áŋǝl (K353p Tessenderlo)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (K353p Tessenderlo),
āngel (K353p Tessenderlo)
|
angel [Willems (1885)] || angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
angelusklok:
de angelusklok luidt (K353p Tessenderlo),
angelusklokje:
anzjəløskloͅkskə (K353p Tessenderlo),
kleine klok:
də klāən kloͅk (K353p Tessenderlo),
kleppen (ww.):
het klept (K353p Tessenderlo),
klok:
de klok belt (K353p Tessenderlo)
|
De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)] || De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)] || Het afzonderlijk torentje waarin de angelusklok hangt [angelustorentje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30587 |
aniline kleurstoffen |
aniline:
ánǝlen (K353p Tessenderlo)
|
Kleurstoffen waarmee kunstmatige verflakken (teerverflakken) vroeger bereid werden. Volgens de invuller uit L 265 werden aniline kleurstoffen niet door de huisschilder gebruikt. [N 67, 12a]
II-9
|
33621 |
anjelier |
anjelier:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
anzjelier (K353p Tessenderlo),
dobbel genoffel:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
dobbel zjarnoffel (K353p Tessenderlo),
genoffel:
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
gernoffels (K353p Tessenderlo),
genoffeltje:
zjenoeffelkes (K353p Tessenderlo)
|
Anjelier, Fr. oeillet, Lat. Dianthus [ZND 15 (1930)]
I-7
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
anjelier:
-
anzjelier (K353p Tessenderlo)
|
tuinanjer
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
aŋkǝr (K353p Tessenderlo),
litsen:
lets (K353p Tessenderlo)
|
Een op een bepaalde manier verwerkte wis waarmee men een nieuwe bodem aan de zijkant van een oude mand vast zet. Zie ook afb. 280. [N 40, 70] || Stuk ijzer dat wordt gebruikt om muren, vloeren, gordingen etc. met elkaar te verbinden. Het is gewoonlijk samengesteld uit een schieter en een veer. De schieter vormt het metalen onderdeel aan de buitenzijde van de muur en bestaat uit een metalen staaf die in het midden een nok heeft. De veer brengt de verbinding tussen schieter en muur of vloer tot stand. Schieter en veer kunnen met behulp van één of meer spieën aan elkaar worden bevestigd. Zie ook afb. 72. De woordtypen 'strijkanker', 'trekanker' en 'strekanker' worden specifiek gebruikt voor een anker waarvan de veer in de dwarsrichting over twee of drie balken ligt. Het dient om muren te verankeren die evenwijdig lopen met de balklaag. [N 31, 38; N 4A, 51b; N 54, 123b; N 54, 124a; N 54, 126; monogr.]
II-12, II-9
|