17857 |
heen en weer draaien |
drentelen:
drentelen (K353p Tessenderlo)
|
Heen en weer draaien (drentelen, drimmelen, drispelen, draaien) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
32712 |
heen en weer ploegen |
op en neer rijden:
op ǝn nēr ręi̯ǝ (K353p Tessenderlo)
|
Onder heen en weer ploegen wordt verstaan de manier van ploegen waarbij men aan één kant van de akker begint en dan de ene voor naast de andere ploegt tot men tenslotte de overzijde bereikt heeft. Het volgende jaar ploegt men andersom. De akker blijft steeds vlak; er ontstaan geen verhogingen of verlagingen. Heen en weer ploegen is alleen mogelijk met een wentelploeg of met een keerploeg, een ploeg waarvan men het kouter en het riester kan verstellen. Met beide soorten ploegen kan men dus langs de laatstgeploegde voor terug ploegen. [N 11A, 117a; monogr.]
I-1
|
17865 |
heen en weer schuiven |
wiebelen:
wiebelen (K353p Tessenderlo)
|
Heen en weer schuiven (wiebelen, wiemelen, sjroevelen, winaauwen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
21285 |
heer |
heer:
hiər (K353p Tessenderlo)
|
heer [RND]
III-3-1
|
20199 |
heerbroer |
heerbroer:
hīərbry(3)̄r (K353p Tessenderlo)
|
heerbroer [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20363 |
heeroom |
heernonk:
hīərnūnk (K353p Tessenderlo),
heeroom:
hīərūəmən (K353p Tessenderlo)
|
heeroom [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
18015 |
hees, schor |
hees:
hi-əs (K353p Tessenderlo),
hieesch (K353p Tessenderlo),
hieəs (K353p Tessenderlo),
hieəsch (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
hijəs zeͅn (K353p Tessenderlo),
hijəsēͅn (K353p Tessenderlo),
hīəs (K353p Tessenderlo)
|
hees [ZND m], [ZND m] || hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)] || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20129 |
heet, hitsig |
vuil:
voͅəl (K353p Tessenderlo)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
28648 |
heidehoning |
heihonig:
hājhø̜nex (K353p Tessenderlo)
|
Honing afkomstig van de heidebloesem. De heide was in oude tijden de belangrijkste honing- of drachtbron. Maar hoeveelheid en kwaliteit van de heide zijn in de afgelopen decennia zienderogen achteruitgegaan. Hij is goudbruin van kleur en heeft een pittig en sterk aroma. [N 63, 112b; JG 1a; Ge 37, 133; monogr.]
II-6
|
30063 |
heien |
palen hijsen:
pǭlǝ hęjsǝ (K353p Tessenderlo)
|
Palen met behulp van een heitoestel in de grond slaan. [N 31, 5a; monogr.]
II-9
|