19415 |
het vuur doven |
uitdoen:
attun (K353p Tessenderlo),
uitdoen (K353p Tessenderlo)
|
de kachel dooven [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|
20404 |
heten |
heten:
heeten (K353p Tessenderlo),
hueten (K353p Tessenderlo),
huëte)n) (K353p Tessenderlo),
hûûtn (K353p Tessenderlo)
|
heeten [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)]
III-2-2
|
32923 |
heukeling |
heukel:
hø̄ʔǝl (K353p Tessenderlo)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32924 |
heukelingen spreiden |
uitbreken:
ø̜t˱brēʔǝ (K353p Tessenderlo)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
32381 |
heulbank |
heulbank:
hø̜lbãŋk (K353p Tessenderlo)
|
Een houten stellage, meestal vervaardigd uit een boomstam, waar in het midden een verdieping is aangebracht waarin de te bewerken klompen met behulp van stukken hout kunnen worden vastgezet. De klompen wijzen daarbij met hun voorzijde schuin naar beneden. Zo kan de klompenmaker bij het uithollen van de binnenzijde van de klompen meer kracht kan zetten. Zie ook afb. 237. Aan de zijkant van de heulbank zijn vaak twee houten pennen aangebracht waarin de messen en boren die bij het heulen worden gebruikt, vastgezet kunnen worden wanneer ze gewet dienen te worden. Zie ook het lemma ɛwettoppenɛ.' [N 97, 14a; A 29, 2; A 29a, 5a; monogr.]
II-12
|
32389 |
heulbankhamer |
holenmakershamer:
hōlǝmǭʔǝrshǭmǝr (K353p Tessenderlo)
|
Zware, houten hamer met korte steel die aan de heulbank wordt gebruikt om de zetklossen vast te slaan en om de dopbeitel bij het uitdoppen van de klompen aan te drijven. [N 97, 70; A 29a, 7a; Bakeman 8]
II-12
|
32379 |
heulder |
heulder:
høldǝr (K353p Tessenderlo)
|
De persoon die de werkzaamheden aan de heulbank uitvoert, en dan met name het heulen, het uithollen van de klompen. [N 97, 64]
II-12
|
32383 |
heuldoppen |
heuldoppen:
hø̜ldǫpǝ (K353p Tessenderlo)
|
Het houtafval dat ontstaat bij de werkzaamheden aan de heulbank. [N 97, 27d]
II-12
|
32380 |
heulen |
heulen:
hø̜̄lǝ (K353p Tessenderlo)
|
Op de heulbank met behulp van dopbeitel en klompenmakersboren de binnenkant van de klomp uithollen. Na het uitvoeren van de uithollingswerkzaamheden wordt aan de heulbank de binnenkant van de klompen nog met messen en haken bijgewerkt en glad afgewerkt. [N 97, 65; A 29, 2 add.]
II-12
|
32388 |
heulgat |
spangat:
spaŋgãt (K353p Tessenderlo)
|
Opening in de heulbank waarin het te heulen klompenpaar met behulp van verschillende stukken hout kan worden vastgezet. De klompen wijzen daarbij met hun voorzijde schuin naar beneden, zodat de klompenmaker bij het uithollen van de binnenzijde van de klompen meer kracht kan zetten. [N 97, 69]
II-12
|