18307 |
hoge herenschoen |
bottine:
boͅtenə (K353p Tessenderlo),
bòttennə (K353p Tessenderlo),
hoge mansschoen:
huwəgəmansXun (K353p Tessenderlo),
hoge schoenen voor mannen
hoeəgəmanschoenə (K353p Tessenderlo),
hoge schoen voor mannen:
hoge schoenen voor mannen (K353p Tessenderlo)
|
herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)] || sokschoenen, hogemanschoenen, in de betekenis van soort schoen; betekenis/uitspraak [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18258 |
hoge hoed |
buis:
Buis.
boͅys (K353p Tessenderlo)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20448 |
hoge hoed bij begrafenis |
buis:
Buis.
boͅys (K353p Tessenderlo)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-2-2
|
32445 |
hoge klomp |
hoge hool:
huwǝgǝ [hool] (K353p Tessenderlo),
hoge klonk:
huwǝgǝ [klonk] (K353p Tessenderlo)
|
Klomp met een hoge en lange, tot boven de wreef doorlopende kap. De klompopening sluit bij dit type klompen goed om de voet zodat er geen klompenriem nodig is. Zie ook afb. 259. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ. De kapklomp die in en rond Venray (L 210) bekend was, was een luxe hoge klomp die versierd was met koperen spijkers. Hij was volgens het Venrays woordenboek (pag. 227), ondanks de hoge kap toch van een leren band voorzien en werd op zondag gedragen.' [N 24, 70b; monogr.]
II-12
|
18376 |
hoge klomp? |
hoge hool:
huwəgə hōlə (K353p Tessenderlo),
hoge klonk:
huwəgə kluŋkə (K353p Tessenderlo)
|
klomp met hoge huif, hoge klomp, zonder riem gedragen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18628 |
hoge pet met opstaand bovenstuk |
zijden klak:
zeͅjə kläk (K353p Tessenderlo)
|
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk: het hoge model {afb} [hoge zeje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18352 |
hoge rijgschoen |
bottine:
boͅtenə (K353p Tessenderlo),
bòttennə (K353p Tessenderlo)
|
rijgschoenen, hoge ~ voor dames [petiens, bottines] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32205 |
holle ring aan de binnenzijde van de naaf |
ojief:
ōzif (K353p Tessenderlo)
|
De holle ring aan de binnenzijde van de naaf, dus aan de kant van de as. Zie voor het woordtype ojief ook het lemma ɛojiefprofielɛ in de paragraaf over de vaktaal van de meubelmaker.' [N G, 43a, 3]
II-12
|
32203 |
holle ring aan de buitenzijde van de naaf |
holle kant:
hǫlǝ kãnt (K353p Tessenderlo)
|
De groef aan de buitenzijde van de naaf. Zie voor het woordtype verkeerde duivenjager, dat werd opgegeven door de respondent uit Eygelshoven (Q 119) ook het lemma ɛkwart-holvormig profielɛ in de paragraaf over de vaktaal van de meubelmaker.' [N G, 43a, 1]
II-12
|
29817 |
holle steen |
welfselsteen:
wølǝfsǝlstijǝn (K353p Tessenderlo),
welfsteen:
wølǝfstijǝn (K353p Tessenderlo)
|
Metselsteen die niet massief is. Holle stenen kunnen diverse vormen en afmetingen vertonen en worden onder meer gebruikt voor gewelven, zolderingen en lichte tussenmuren. Ze worden ook toegepast bij het opmetselen van rookkanalen en luchtkokers. Zie ook afb. 27. Het betreft daar een holle spie- of boogsteen. De woordtypen zwemsteen (L 289) en zwembrik (Q 12) verwijzen naar het feit dat holle stenen licht van gewicht kunnen zijn door het gebruik van poreuze grondstoffen als natuurbims, kunstbims of gegranuleerde hoogovenslakken; als bindmiddel wordt dan hydraulische kalk, cement of een mengsel van beide toegepast. [N 30, 54c]
II-8
|