34578 |
asarm |
arm:
ē̜rǝm (K353p Tessenderlo)
|
Elk van de uiteinden van de as die door de naven steken. Een asarm is steeds van metaal. [N 17, 53; N G, 48d; monogr]
I-13
|
32672 |
asblok |
asbalk:
as˱balǝk (K353p Tessenderlo),
asblok:
as˱blǫk (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
askas:
askas (K353p Tessenderlo)
|
Het als ashouder of als as fungerende houten blok waaraan de wielen van de voorploeg bevestigd zijn. [N 11, 31.I.a; N 11A, 97a] || Houten blok met aan de onderzijde een gleuf waarin de metalen as bevestigd wordt, ter versteviging van de as. Zie verder ook WLD I.1 voor het asblok van de ploeg. [N 17, 40 + 44j + 50b + 51; N G, 48a; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2b; monogr.]
I-1, I-13
|
30553 |
asfaltpapier |
asfalt:
asfalt (K353p Tessenderlo),
tarpapier:
tārpápīr (K353p Tessenderlo)
|
Poreus bordpapier, gedrenkt in asfalt of zware teeroliën. Asfaltpapier wordt gebruikt als isolatiemateriaal tegen vocht maar ook als dakbedekking. 'Lodorite' is een asfaltbitumen juteweefsel dat als afdichtingsmateriaal in stroken wordt verwerkt. [N 31, 36b; N 64, 155b; monogr.]
II-9
|
26217 |
askop |
assekop:
asǝkǫp (K353p Tessenderlo)
|
De kop van de as waaraan de roeden bevestigd zijn. Zie ook afb. 45 en 28. In l 265 werd, wanneer de molenas van hout was vervaardigd, de kop in de as ingelaten. De askop was met ijzeren banden verstevigd. In l 265c was de as niet van hout, maar van ijzer. De roeden zaten met houten spieën in de assekop geklemd. [N O, 10b; N O, 10a; A 42A, 7; A 42A, 6]
II-3
|
26227 |
aslijf |
as:
as (K353p Tessenderlo)
|
Het zware middengedeelte van de as. Zie ook afb. 45 en 46. [N O, 10q]
II-3
|
32227 |
asstroppen |
houvasten:
hɛjǝvastǝ (K353p Tessenderlo)
|
De metalen beugels die dienen om de metalen karas in het houten asblok vast te houden. Zie ook afb. 195. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de asstroppen. Meestal is het een soort beugel met aan beide einden schroefdraad waarop met twee moeren een sluitstuk wordt vastgezet. Soms bestaan de asstroppen echter ook uit twee ijzeren plaatjes, één boven en één onder het asblok, die worden verbonden door twee bouten waarop twee moeren worden gedraaid (Goossens, pag. 18). [N G, 48b; JG, 1a]
II-12
|
26238 |
aswiel zonder vang |
voorwiel:
vø̜jǝrwil (K353p Tessenderlo)
|
Het kleinste aswiel in standerdmolens die voorzien zijn van twee aswielen; het wiel waar geen rem om bevestigd is. Het aswiel zonder vang heeft tot taak de horizontaal draaiende beweging van de molenas als een verticale door te geven aan het spijlenrad. Zie ook het lemma ɛaswielɛ.' [N O, 11c]
II-3
|
22897 |
aswoensdag |
asgoensdag:
aschgənsdag (K353p Tessenderlo),
asx`nətach (K353p Tessenderlo)
|
Aswoensdag. [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
23401 |
aureool |
kroon:
kruwən (K353p Tessenderlo)
|
De gouden lichtkrans of -kring boven om het hoofd van een heiligenbeeld [aureool, nimbus?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31960 |
automatische schroevendraaier |
racagnac:
rakǝnjak (K353p Tessenderlo)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor de ratelschroevendraaier en de pompschroevendraaier. De ratelschroevendraaier lijkt op een gewone schroevendraaier, maar is voorzien van een vrijloop die ervoor zorgt dat hij hij bij het terughalen niet telkens van de schroef afgenomen hoeft te worden. De vrijloop maakt een ratelend geluid bij het terughalen. De ratelschroevendraaier wordt gebruikt om schoeven los en vast te draaien op moeilijk bereikbare plaatsen, waar men geen hele slag van 360° kan maken. Door een schuif in te stellen kan men naar believen links- of rechtsom draaien of het mechanisme vastzetten; in het laatste geval werkt men ermee als met een gewone schroevendraaier. De pompschroevendraaier is een schroevendraaier waarmee men door middel van het op en neer bewegen van het handvat schroeven vast- en losdraait. De schroevendraaier is daartoe voorzien van een spiraal die de op- en neergaande beweging omzet in een draaiende. De pompschroevendraaier kan net als de ratelschroevendraaier ingesteld worden om naar links of naar rechts te draaien of om als een gewone schroevendraaier gebruikt te worden. Zie ook afb. 92. [N 53, 137-139]
II-12
|