24389 |
huisvlieg, vlieg |
huisvlieg:
in notatie van Pieter G.
hoͅsvlix (K353p Tessenderlo),
vlieg:
vlieg (K353p Tessenderlo)
|
vlieg [Willems (1885)] || vlieg, huis— [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
33609 |
huisweide |
bleek:
blái̯ək (K353p Tessenderlo)
|
I-7
|
17997 |
huiveren |
bibberen:
bebərə (K353p Tessenderlo),
bibberen (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
bibbert (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
huiveren:
Zelden
hoəvərən (K353p Tessenderlo),
rillen:
relə (K353p Tessenderlo),
rillen (K353p Tessenderlo),
rillen van de kij (K353p Tessenderlo)
|
huiveren [ZND 01 (1922)] || Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)] || huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17999 |
huiverig |
bibberachtig:
bebərachtəch (K353p Tessenderlo),
kouwelijk:
kēͅjəvələk (K353p Tessenderlo)
|
huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17998 |
huivering |
bibber:
də bebər (K353p Tessenderlo),
rilling:
releŋ (K353p Tessenderlo)
|
huivering [gril] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17956 |
huppelen |
huppen:
huppen (K353p Tessenderlo)
|
Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17959 |
hurken |
op zijn hukjes gaan zitten:
up zən høkskəs gon zetə (K353p Tessenderlo),
op zijn hukken gaan zitten:
op zən hø`ə gōͅn zetə (K353p Tessenderlo)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19887 |
huurcontract |
huur:
hy(3)̄r (K353p Tessenderlo)
|
het contract dat gesloten wordt wanneer een huis wordt verhuurd; hoe zegt men b.v. "ik heb een ...... van drie jaar"? [ZND 43 (1943)]
III-3-1
|
19886 |
huurhuis |
huurhuis:
huurhoues (K353p Tessenderlo),
huurhouəs (K353p Tessenderlo),
hy(3)̄rhōͅəs (K353p Tessenderlo)
|
huurhuis [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
21333 |
huurpenning |
handgeld:
Van Dale: meepenning, godspenning, huurpenning.
hantgeld (K353p Tessenderlo)
|
meepenning (handgeld) [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|