e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huwelijk huwelijk: hééəvəlék (Tessenderlo) huwelijk [ZND 01 (1922)] III-2-2
iemand uitschelden uitmaken: imqnd etmaoken (Tessenderlo), uitschijten: gemeen  imaand etschijten (Tessenderlo) Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)] III-1-4
iemands overlijden aanzeggen te lijk bidden: znd 32, 71;  te lijkbidden (Tessenderlo), uitnodigen: znd 32, 71;  uitnodigen (Tessenderlo) de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)] III-2-2
ijken hikken: WNT: hikken (II), Mnl. hikken. Hakken (bikken), steken, prikken. Afl. Hik (2e art., 1.).  de gewichten hikken (Tessenderlo, ... ), gəwichtə hi-ə (Tessenderlo), ijken: de gewichten aaike (Tessenderlo), de gewichten aaiken (Tessenderlo) De gewichten ijken"(de gewichten van de winkeliers nazien of ze nog juist zijn). [ZND 36 (1941)] III-3-1
ijlen ijlen: ijlen (Tessenderlo) Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, raaskallen, baageren, dolen). [N 107 (2001)] III-1-2
ijsbaan baantje: ba[i}ŋən (Tessenderlo), slibberbaantje: slibberbaïnke (Tessenderlo) Een slierbaan (glijbaan op het ijs). [ZND 06 (1924)] III-3-2
ijsberen zenuwachtig gaan: zenəwaxtex goͅn (Tessenderlo) lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)] III-1-2
ijsnagels ijsnagels: ē̜snãgǝl (Tessenderlo) Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.] II-11
ijspegel ijskegel: ijskegel (Tessenderlo), ijspin: ijspin (Tessenderlo), kegel: kegel (Tessenderlo), pinnetje: ps. of toch omspellen volgens IPA: [p@n\\k\\]?  pɛnəkə (Tessenderlo) ijskegel [ZND 36 (1941)] III-4-4
ijver ijver: hij he(eft) veul iever (Tessenderlo), hij hee veul iever (Tessenderlo), hij hee veul ijver (Tessenderlo), hij hé veul iever (Tessenderlo), hij zit vol iever (Tessenderlo), vurige, een -: ne vurigen (Tessenderlo) Hij heeft veel ijver. [ZND 36 (1941)] III-1-4