23605 |
introïtus |
introtus (<lat.):
introewietus (K353p Tessenderlo)
|
De intredezang, introïtus, door het koor gezongen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28638 |
invoederen |
opvoeren:
opvuǝrǝn (K353p Tessenderlo)
|
Het voeren van de bijen met suiker, suikerwater of voederhoning, voordat de winter begint. [N 63, 110a; monogr.]
II-6
|
28634 |
inwinteren |
doorwinteren:
dø̜rwentǝrǝn (K353p Tessenderlo),
opzetten:
upzɛtǝn (K353p Tessenderlo)
|
Het gereedmaken van de bijen door de imker voor de winter. Met uitzondering van de darren overwintert het gehele volk. Meestal brengt de imker de bijen over naar een korf waarvan de raten in hetzelfde jaar zijn opgewerkt. Hij voorziet ze van voedsel en probeert ze tegen de ergste kou te beschermen. Met een rolletje stro omwonden met wilgebast, een plankje of schuifje sluit de imker het vlieggat af. Tegenwoordig gaat men ervan uit dat het het beste is de bijen in de wintertijd zoveel mogelijk met rust te laten. Zelf zorgen ze voor de vereiste temperatuur in de woning tijdens de winterperiode. In deze periode vertragen de functies van de bijen, maar er is geen sprake van een echte winterslaap. [N 63, 107a; N 63, 107b; N 63, 108a; N 63, 108b, Ge 37, 190; monogr.]
II-6
|
31796 |
inzagingen maken |
inzagen:
enzǭgǝ (K353p Tessenderlo)
|
Sleuven in het hout zagen waardoor de veerkracht ervan vergroot wordt en het hout gemakkelijker gebogen kan worden. [N 53, 23b]
II-12
|
29886 |
inzetten |
opspieën:
upspijǝ (K353p Tessenderlo)
|
De te heulen klompen met behulp van verschillende houtklossen in het verdiepte gedeelte van de heulbank vastzetten. Zie ook afb. 239. [N 97, 68]
II-12
|
20827 |
inzouten |
zouten:
zøͅtn (K353p Tessenderlo)
|
zouten [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
17593 |
iris |
oogappel:
oegappel (K353p Tessenderlo)
|
Iris: het gekleurde gedeelte van het oog waarin zich de pupil bevindt (iris, oogappel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
21562 |
italiaan |
italiaan:
das nen Italjaon (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
das nen Itteljoan (K353p Tessenderlo),
das nən etaljo:n (K353p Tessenderlo),
dat is ⁄n Italjaen (K353p Tessenderlo),
da⁄s n⁄n Italjaon (K353p Tessenderlo)
|
Dat is een Italiaan. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
28611 |
jaagkorf |
jaagkorf:
jǭxkø̜rf (K353p Tessenderlo)
|
Wijde, platte korf of gewone korf die met de opening naar beneden op de opening van een andere korf wordt gezet. Het vlieggat ontbreekt. Omdat men de korf gebruikt bij het jagen, noemt men die in dit geval jaagkorf. Zie ook het lemma Jagen. [N 63, 87d; monogr.]
II-6
|
23514 |
jaargetijde |
jaargetijde:
jouwercgetéé (K353p Tessenderlo)
|
Een mis op de verjaardag van iemands overlijden, jaardienst, jaargetijde, jaargedachtenis [jörgentij, joaërgedechnis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|