34074 |
jaarring |
ring:
reŋ (K353p Tessenderlo)
|
Jaarlijkse ringvormige verdikking aan de hoorns. [N 3A, 106b]
I-11
|
18705 |
jacquetjak |
jacquetjak (<fr.):
sekètjèk (K353p Tessenderlo)
|
jak in jacquetvorm [seketjek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18566 |
jacquetpak |
jacquet (<fr.):
jaquet (K353p Tessenderlo)
|
jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21181 |
jagen |
afjagen:
afjǭgǝn (K353p Tessenderlo)
|
Kunstmatige manier bij de korfteelt om een zwerm van het moedervolk te scheiden. Wanneer een voorzwerm niet snel genoeg afkomt en wanneer de imker er belang bij heeft dat het volk spoedig gaat zwermen, dan neemt hij zijn toevlucht tot het jagen. Als het darrenbroed achter in de korf bruin is, kunnen de bijen gejaagd worden. De imker zet de moederkorf met de kop op de grond en plaatst er de jaagkorf bovenop, zodat de openingen van beide korven tegen elkaar sluiten. Op de plaats waar de openingen tegen elkaar komen, windt men er een bijdoek om. Met ijzeren krammen hecht men de korven stevig aan elkaar vast. Men gaat nu met beide handen of met soms een stok voor en achter tegen de moederkorf kloppen, onderaan bij de kop van de korf beginnend en geleidelijk aan hoger (Gelens 1963, pag. 22). Af en toe opent men het gesloten vlieggat en blaast er rook in. Als men uit het zoemen der bijen heeft opgemaakt dat zij in de jaagkorf zijn overgelopen, maakt men de korven weer los. De koningin gevolgd door de groep bijen die normaal zou zijn gaan zwermen, zit nu in de jaagkorf. In de moederkorf, waarin geen moer meer zit, moet weer een sterk volk opgroeien door eerst en vooral een nieuwe koningin of moer te vormen. [N 63, 87a; monogr.]
II-6
|
18259 |
jak |
jak:
jak (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo),
jäk (K353p Tessenderlo),
kazavekje:
kazzevekske (K353p Tessenderlo),
korset (<fr.):
corsé (K353p Tessenderlo)
|
damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || jak [ZND 01 (1922)] || jak (kort vrouwenkledingstuk) [ZND 27 (1938)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)] || vrouwenjak, lang ~ [kapoot, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18996 |
jaloers |
jaloers:
ook materiaal znd 27, 44
zjaloes (K353p Tessenderlo),
žalūs (K353p Tessenderlo)
|
jaloers [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
jôarig (K353p Tessenderlo),
jôërig (K353p Tessenderlo)
|
Jarig. [Willems (1885)]
III-3-2
|
18336 |
jarretelle |
jarretelle (fr.):
žartelle (K353p Tessenderlo),
žərtel (K353p Tessenderlo)
|
jarretels, bandjes aan corset of gordel waaraan de kousen worden vastgeknoopt [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo),
mantel:
een mantel (K353p Tessenderlo)
|
jas [ZND 01 (1922)], [ZND 06 (1924)], [ZND 08 (1925)] || jas in het algemeen [kölder, frak, palleto, rok, pit, kazak] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18704 |
jasje van het mantelpak |
jasje:
jaske (K353p Tessenderlo)
|
jasje van het mantelpak [N 23 (1964)]
III-1-3
|