e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaarsenpit wiek: wiek (Tessenderlo) De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kaarten (ww.) kaarten: kôëte (Tessenderlo), kaartspelen: koͅ.ətspe.ln (Tessenderlo) kaarten [RND] || Kaarten. [Willems (1885)] III-3-2
kaarten (ww.)? tuisen: tĕŭsse(n) (Tessenderlo) Tuisschen. [Willems (1885)] III-3-2
kaas kaas: kééəs (Tessenderlo) kaas [RND] III-2-3
kaasjeskruid paternosterkruid: paternosterkruid (Tessenderlo) Malva L. Een vrij algemeen voorkomende struikachtige plant met langgesteelde bladeren, bloemen in groepen van twee of meer in de bladoksels en vruchtjes in de vorm van een plat kaasje. Het grote kaasjeskruid (Malva sylvestris L.), dat veel in bermen voorkomt, wordt tot meer dan 1 meter hoog en heeft roze of lichtpaarse bloemen en een ruwbehaarde stengel. Het kleine kaasjeskruid (Malva neglecta Wallr.), dat 40 cm groot wordt, komt meestal liggend voor bij boerderijen en aan wegranden en heeft rozerode, soms ook witte bloemen. De bloei duurt van juni tot september. [A 52, 10a en 10b; monogr.] I-5
kaasmijt made: maai (Tessenderlo) mijt die leeft van (oude) kaas [N 26 (1964)] III-4-2
kaatsbal ketsbol: ketsboͅl (Tessenderlo) kaatsen [RND] III-3-2
kaatsen kaatsen: mee den bal  kaatse (Tessenderlo), met de bal spelen  kaatsen (Tessenderlo), met den bal  kaotsen (Tessenderlo), ketsen: 1 met de bal  ketsen (Tessenderlo), als kinderen (meisjes vooral) met twee of drie ballen naar omhoog werpen zolang ze kunnen  ketsen (Tessenderlo), met de bal spelen: me. də boͅl tə spe.ln (Tessenderlo) kaatsen [RND] || Kent u het werkwoord kaatsen (met de bal)? [ZND 41 (1943)] III-3-2
kabeljauw kabeljauw: kabeljauw (Tessenderlo) kabeljauw [Willems (1885)] III-2-3
kabouter kabouter: ne kaboter (Tessenderlo), ne kabuiter (Tessenderlo, ... ), kaboutertje: kabotərkən (Tessenderlo) Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)] || Kabouter. [ZND 01 (1922)] III-3-3