e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
katapult kattenprul: minder gebr  katəpryl (Tessenderlo), rekjesschieter: rekskesschieter [rekskəschi.tər} (Tessenderlo) Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjes wegschieten? [Lk 01 (1953)] III-3-2
kathedraal kathedraal: katədrōͅl (Tessenderlo) Een kathedraal. [N 96A (1989)] III-3-3
katholiek heilige: nene heilige (Tessenderlo), kadodder: ne kadodder (Tessenderlo), katholiek (<fr.): kaəli‧k (Tessenderlo) Een katholiek: bestaat er een scheldnaam (vooral in verkiezingstijd gebezigd)? [ZND 27 (1938)] || Katholiek. [ZND 01 (1922)] III-3-3
katoen katoen: katūn (Tessenderlo) Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.] II-7
kattegat kattekot: katǝkǫt (Tessenderlo) Een al dan niet afgeschermde opening onder in de schuurpoort die katten in staat stelt om de schuur in te gaan om muizen en ratten te vangen. Blijkbaar wordt deze opening ook door kippen gebruikt. [N 4A, 42i; monogr.] I-6
kauw kauw: kauw (Tessenderlo), kauwtje: kafke (Tessenderlo), kafkə (Tessenderlo) kerkkauw [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] III-4-1
kazuifel kazuifel: een kasuifel (Tessenderlo), kazouwefel (Tessenderlo), ne kazowefel (Tessenderlo), nu kassauwefel (Tessenderlo), ⁄n kazuifel (Tessenderlo), o = kort  ne kazowəfəl (Tessenderlo) Een kazuifel (misgewaad; de uitspraak juist weergeven). [ZND 36 (1941)] || Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)] III-3-3
keel keel: kēl (Tessenderlo), strot: strōt (Tessenderlo) Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29] I-9
keel, strot keel: kēl (Tessenderlo), kèl (Tessenderlo), strot: stro:t (Tessenderlo, ... ), stroot (Tessenderlo), strōt (Tessenderlo, ... ), stroͅt (Tessenderlo) keel [N 10b (1961)] || Pak hem bij zijn strot (keel). [ZND 07 (1924)] || strot [N 10b (1961)], [RND] III-1-1
keelgat slikker: sle⁄ər (Tessenderlo), strot: strōt (Tessenderlo) keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)] III-1-1