22311 |
katapult |
kattenprul:
minder gebr
katəpryl (K353p Tessenderlo),
rekjesschieter:
rekskesschieter [rekskəschi.tər} (K353p Tessenderlo)
|
Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjes wegschieten? [Lk 01 (1953)]
III-3-2
|
23345 |
kathedraal |
kathedraal:
katədrōͅl (K353p Tessenderlo)
|
Een kathedraal. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23213 |
katholiek |
heilige:
nene heilige (K353p Tessenderlo),
kadodder:
ne kadodder (K353p Tessenderlo),
katholiek (<fr.):
kaəli‧k (K353p Tessenderlo)
|
Een katholiek: bestaat er een scheldnaam (vooral in verkiezingstijd gebezigd)? [ZND 27 (1938)] || Katholiek. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
28768 |
katoen |
katoen:
katūn (K353p Tessenderlo)
|
Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.]
II-7
|
33453 |
kattegat |
kattekot:
katǝkǫt (K353p Tessenderlo)
|
Een al dan niet afgeschermde opening onder in de schuurpoort die katten in staat stelt om de schuur in te gaan om muizen en ratten te vangen. Blijkbaar wordt deze opening ook door kippen gebruikt. [N 4A, 42i; monogr.]
I-6
|
24179 |
kauw |
kauw:
kauw (K353p Tessenderlo),
kauwtje:
kafke (K353p Tessenderlo),
kafkə (K353p Tessenderlo)
|
kerkkauw [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-4-1
|
23273 |
kazuifel |
kazuifel:
een kasuifel (K353p Tessenderlo),
kazouwefel (K353p Tessenderlo),
ne kazowefel (K353p Tessenderlo),
nu kassauwefel (K353p Tessenderlo),
⁄n kazuifel (K353p Tessenderlo),
o = kort
ne kazowəfəl (K353p Tessenderlo)
|
Een kazuifel (misgewaad; de uitspraak juist weergeven). [ZND 36 (1941)] || Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33781 |
keel |
keel:
kēl (K353p Tessenderlo),
strot:
strōt (K353p Tessenderlo)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|
17628 |
keel, strot |
keel:
kēl (K353p Tessenderlo),
kèl (K353p Tessenderlo),
strot:
stro:t (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
stroot (K353p Tessenderlo),
strōt (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
stroͅt (K353p Tessenderlo)
|
keel [N 10b (1961)] || Pak hem bij zijn strot (keel). [ZND 07 (1924)] || strot [N 10b (1961)], [RND]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
slikker:
sle⁄ər (K353p Tessenderlo),
strot:
strōt (K353p Tessenderlo)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|