17957 |
klauteren |
klefferen:
klefferen (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo),
kruipen:
kroəpən (K353p Tessenderlo)
|
klauteren [ZND 01 (1922)] || Op een boom klauteren [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
26301 |
klauw |
greep:
grēp (K353p Tessenderlo)
|
Het onderste klauwvormige gedeelte van het staakijzer dat in het middendeel van de rijn grijpt. De klauw is in functie vergelijkbaar met de kop van het staakijzer in watermolens. Zie ook afb. 61. [N O, 14l; N O, 15e; A 42A, 16; Sche 44; N D, 17]
II-3
|
31951 |
klauwhamer |
klauwhamer:
klãfhǭmǝr (K353p Tessenderlo)
|
Hamer waarvan de kop een gespleten en vaak ook gekromd uiteinde heeft, waarmee men spijkers uit het hout kan trekken. Van de klauwhamer bestaan verschillende uitvoeringen. Het oudere model heeft meestal geen gekromde hamerpin, het recentere model wel. Zie ook afb. 87. [N 53, 131; monogr.]
II-12
|
33256 |
klaver, algemeen |
klaver:
klāvǝr (K353p Tessenderlo),
klǭvǝr (K353p Tessenderlo)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|
22747 |
klaveren in het kaartspel |
klaveren:
klavərə būr (K353p Tessenderlo)
|
Klaveren: klaveren boer. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
18171 |
kledij, kleren |
dingen:
`t dingen (K353p Tessenderlo),
dinge (K353p Tessenderlo),
dingen (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
klerage:
kliejerazie (K353p Tessenderlo),
klierage (K353p Tessenderlo),
kliërazie (K353p Tessenderlo),
kleren:
Ev.: kliët.
klieëren (K353p Tessenderlo),
t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]:
kleedsel (K353p Tessenderlo)
|
Kent ge een verzamelwoord voor "de kleren"(kleerage, of een ander woord). [ZND 36 (1941)] || kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)] || Kleren. Ga eens en wees zo goed, en zeg aan uw zuster dat ze de kleren van uw moeder moet afnaaien en met de borstel afborstelen [ZND 04 (1924)]
III-1-3
|
19677 |
kleerkast |
kleerkast:
klīərkas (K353p Tessenderlo)
|
kleerkast [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
19631 |
kleerkist, kleerkoffer |
kist:
kest (K353p Tessenderlo)
|
Een houten koffer om (kleeren in te bewaren). [ZND 28 (1938)]
III-2-1
|
24446 |
kleerluis |
kleerluis:
kleerluis (K353p Tessenderlo)
|
kleerluis die eieren legt in de naden van vuile onderkleren [N 26 (1964)]
III-4-2
|
28709 |
kleermaker |
kleer-/kledermaker:
kliǝrmøǝr (K353p Tessenderlo),
kliǝrmǭkǝr (K353p Tessenderlo)
|
Algemene benaming voor persoon die kleren maakt. [N 59, 197a; L 1a-m; L 28, 2; S 18; monogr.]
II-7
|