18200 |
klepbroek |
broek met een valdeur:
o is ook nog eens doorstreept
brŭk me ən valdōͅər (K353p Tessenderlo),
broek met valdeur:
brŭk met valdeur (K353p Tessenderlo),
fluitjesbroek:
flə:tjesbroek (K353p Tessenderlo)
|
Klepbroek. Kent uw dialect een bijzondere naam voor de broek met afvallende klep, zoals nog door kleine jongens wordt gedragen ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
23215 |
klepel |
klepel:
klepəl (K353p Tessenderlo),
klēpəl (K353p Tessenderlo),
slinger:
ne slinger (K353p Tessenderlo)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] || De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] || Klepel. [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
23218 |
kleppen |
kleppen:
kleͅpə (K353p Tessenderlo)
|
Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30315 |
klepraam |
valraam:
valrǭm (K353p Tessenderlo)
|
Raam waarvan de scharnieren op de bovenregel van de vleugel zijn bevestigd. Het klepraam kan naar gelang van de constructie naar binnen of naar buiten draaien. [N 55, 42; A 42, 10b add.]
II-9
|
21353 |
kletsen |
babbelen:
Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.
babbelen (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
babbelt (K353p Tessenderlo),
kletsen:
Van Dale: kletsen, 1. (minacht.) praten of met elkaar spreken als iets hinderlijks of vervelends; -2. met of onder elkaar babbelen, beuzelpraatjes houden, hetzij ongunstig (wauwelen) of in neutrale bet., gemoedelijk praten; - in ongunstige zin spreken (over), ongegronde dingen zeggen, kwebbelen; [3.] overbrengen, oververtellen, klikken; 4. roddelen, kwaadspreken; -5. onzin verkopen, bazelen.
kletse (K353p Tessenderlo),
lameren:
Van Dale: lameren, (gew.) kletsen, de tijd verbabbelen.
lameiren (K353p Tessenderlo),
lammeeren (K353p Tessenderlo),
raisonneren (<fr.):
Van Dale: raisonneren (<Fr.), (gew.) 1. redeneren; verstandelijk betogen; -2. praten, zich onderhouden.
rizeneejere (K353p Tessenderlo),
zagen:
Van Dale: zagen, II.3. (oneig.) voortdurend zaniken (over iets).
zaogen (K353p Tessenderlo),
zeveren:
hij zieëvert (K353p Tessenderlo),
Van Dale: zeveren, (gew.), 2. flauwe praat verkopen; -zaniken.
zieëveren (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
21549 |
kletsen [onnozele praat vertellen] |
leugen:
hij vertelt leuges (K353p Tessenderlo),
onnozele praat vertellen:
ə vərtelt onyzələ prōͅt (K353p Tessenderlo),
zever vertellen:
hij vertelt ziejever (K353p Tessenderlo)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)], [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
klitsoor:
kledzuęr (K353p Tessenderlo)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
babbelwijf:
babbelwijf (K353p Tessenderlo),
babəlwɛ.f (K353p Tessenderlo),
lameer:
een lammeer (K353p Tessenderlo),
en lameer (K353p Tessenderlo)
|
Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] || klappei [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
kleur:
klo‧ər (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
klør (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
29825 |
klezoor |
klezoor:
klets˱uwǝr (K353p Tessenderlo),
klets˱ǭwǝr (K353p Tessenderlo)
|
Het vierde deel van een metselsteen. Een klezoor kan door de metselaar worden gemaakt door met de troffel een deel van een metselsteen af te slaan. Daarnaast worden klezoren ook in het juiste formaat door steenfabrieken vervaardigd. Ze dienen tot het verkrijgen van een deugdelijk metselverband. [N 31, 19c; monogr.]
II-8
|