e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klepbroek broek met een valdeur: o is ook nog eens doorstreept  brŭk me ən valdōͅər (Tessenderlo), broek met valdeur: brŭk met valdeur (Tessenderlo), fluitjesbroek: flə:tjesbroek (Tessenderlo) Klepbroek. Kent uw dialect een bijzondere naam voor de broek met afvallende klep, zoals nog door kleine jongens wordt gedragen ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
klepel klepel: klepəl (Tessenderlo), klēpəl (Tessenderlo), slinger: ne slinger (Tessenderlo) De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)] || De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] || Klepel. [ZND 01 (1922)] III-3-3
kleppen kleppen: kleͅpə (Tessenderlo) Vóór de kerkdienst de kleinste klok luiden met korte slagen, anders gezegd: korte slagen geven met de kleinste klok [trumpe, kleppe, pimpe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
klepraam valraam: valrǭm (Tessenderlo) Raam waarvan de scharnieren op de bovenregel van de vleugel zijn bevestigd. Het klepraam kan naar gelang van de constructie naar binnen of naar buiten draaien. [N 55, 42; A 42, 10b add.] II-9
kletsen babbelen: Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.  babbelen (Tessenderlo, ... ), babbelt (Tessenderlo), kletsen: Van Dale: kletsen, 1. (minacht.) praten of met elkaar spreken als iets hinderlijks of vervelends; -2. met of onder elkaar babbelen, beuzelpraatjes houden, hetzij ongunstig (wauwelen) of in neutrale bet., gemoedelijk praten; - in ongunstige zin spreken (over), ongegronde dingen zeggen, kwebbelen; [3.] overbrengen, oververtellen, klikken; 4. roddelen, kwaadspreken; -5. onzin verkopen, bazelen.  kletse (Tessenderlo), lameren: Van Dale: lameren, (gew.) kletsen, de tijd verbabbelen.  lameiren (Tessenderlo), lammeeren (Tessenderlo), raisonneren (<fr.): Van Dale: raisonneren (&lt;Fr.), (gew.) 1. redeneren; verstandelijk betogen; -2. praten, zich onderhouden.  rizeneejere (Tessenderlo), zagen: Van Dale: zagen, II.3. (oneig.) voortdurend zaniken (over iets).  zaogen (Tessenderlo), zeveren: hij zieëvert (Tessenderlo), Van Dale: zeveren, (gew.), 2. flauwe praat verkopen; -zaniken.  zieëveren (Tessenderlo, ... ) Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] || praten, klappen, kallen [ZND 36 (1941)] || zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)] III-3-1
kletsen [onnozele praat vertellen] leugen: hij vertelt leuges (Tessenderlo), onnozele praat vertellen: ə vərtelt onyzələ prōͅt (Tessenderlo), zever vertellen: hij vertelt ziejever (Tessenderlo) Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)], [ZND 40 (1942)] III-3-1
kletsoor klitsoor: kledzuęr (Tessenderlo) Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14] I-10
kletswijf babbelwijf: babbelwijf (Tessenderlo), babəlwɛ.f (Tessenderlo), lameer: een lammeer (Tessenderlo), en lameer (Tessenderlo) Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)] || klappei [ZND 01 (1922)] III-3-1
kleurx kleur: klo‧ər (Tessenderlo, ... ), klør (Tessenderlo, ... ) kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-4
klezoor klezoor: klets˱uwǝr (Tessenderlo), klets˱ǭwǝr (Tessenderlo) Het vierde deel van een metselsteen. Een klezoor kan door de metselaar worden gemaakt door met de troffel een deel van een metselsteen af te slaan. Daarnaast worden klezoren ook in het juiste formaat door steenfabrieken vervaardigd. Ze dienen tot het verkrijgen van een deugdelijk metselverband. [N 31, 19c; monogr.] II-8