29828 |
klisklezoor |
kops doorgekapte steen:
kǫps˱ dørgǝkaptǝ stijǝn (K353p Tessenderlo),
paterslul:
pǭtǝrsløl (K353p Tessenderlo)
|
Metselsteen die op zijn platte kant in de lengte doormidden is gehakt. Zie afb. 28. Zie voor het woordtype papenkul ook RhWb (VI) kol. 648 s.v. ɛPfaffenk√∂llɛ: ø̄̄die H√§lfte eines der L√§nge nach gespaltenen Ziegelsteines, wobei beide H√§lften quadratische Kopffl√§chen erhalten, in der Maurerspr. Aach-Stdt.ø̄̄' [N 31, 19d; N 31, 19e; monogr.]
II-8
|
24536 |
klit |
klis:
ook: 1u, vr. 126
klaes (K353p Tessenderlo)
|
klis [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
23299 |
klokje op het priesterkoor |
bel:
beͅl (K353p Tessenderlo)
|
Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23478 |
klokkenluider |
klokkenluider:
kloͅkəloͅuərs (K353p Tessenderlo)
|
De personen die tijdens de grote processie de klokken luiden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23463 |
klokkentouw |
klokzeel:
kloͅksijəl (K353p Tessenderlo)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18385 |
klokrok |
godetrok (<fr.):
Klokrok.
goodèròk (K353p Tessenderlo)
|
Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18230 |
klomp |
hool:
ho:lən (K353p Tessenderlo),
hool (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo),
hōl (K353p Tessenderlo),
holen
hōlə (K353p Tessenderlo),
klomp:
kloemp (K353p Tessenderlo),
klump (K353p Tessenderlo),
klonk:
kluŋk (K353p Tessenderlo),
kloenken
kluŋkə (K353p Tessenderlo),
kloon:
[vgl. WLD II.12, p.164]
kloon (K353p Tessenderlo)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)] || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)]
II-12, III-1-3
|
32457 |
klomp van populierehout |
canadahool:
kanadahōl (K353p Tessenderlo)
|
Klomp die is vervaardigd uit het hout van de populier, en dan met name van de Canadese populier. De zandwijdenklomp was volgens het Tegels woordenboek (pag. 132) van canadahout gemaakt. [N 97, 151; monogr.]
II-12
|
32458 |
klomp van wilgehout |
wilgenhool:
welǝgǝn(h)ōl (K353p Tessenderlo)
|
Klomp die vervaardigd is uit het hout van de wilg. [N 97, 152]
II-12
|
32354 |
klompen maken |
holen maken:
hōlǝ mǭʔǝ (K353p Tessenderlo)
|
In het algemeen met behulp van verschillende messen en boren uit blokken hout klompen vervaardigen. Om klompen te maken worden eerst van een boomstam stukken gezaagd die ongeveer de lengte van één klomp hebben. Deze stukken boomstam, bollen, worden vervolgens tot stukken gekliefd, blokken hout die groot genoeg zijn om er één klomp uit te vervaardigen. De klompenmaker bewerkt die stukken met klompenmakersbijl, dissel en paalmes tot ze de grove vorm van een klomp hebben gekregen. Daarna worden de ruwe klompen in de heulbank vastgezet en met verschillende boren en messen van binnen uitgehold. Tot slot worden instapgat en buitenkant van de klomp met behulp van fijnmes en schrapmes nog verder glad gemaakt. Naast de traditionele manier van klompenmaken die hierboven is beschreven, zijn er ook grotere, machinale klompenbedrijven waar de klompen met behulp van machines worden gemaakt. Het materiaal dat hier is opgenomen, betreft echter alleen het handmatig vervaardigen van klompen. [N 97, 3; monogr.]
II-12
|