33236 |
knolraap, raap |
raapje:
rapkǝ (K353p Tessenderlo),
rapen:
rāpǝ (K353p Tessenderlo),
rǭpǝ (K353p Tessenderlo)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
groen:
grȳn (K353p Tessenderlo)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|
18262 |
knoop |
knoop:
knǫp (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
knop:
knoͅp - knoͅpən (K353p Tessenderlo),
N62,065b - Soorten: plàsti?e, koopere, metaole en kòrrizooknòppe.
knòp (K353p Tessenderlo)
|
Cirkelvormige insnijding op de kap van een klomp. [N 97, 122] || Hoe noemt U: een knoop in het algemeen [N 62 (1973)] || knoop (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)] || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.]
II-12, II-7, III-1-3
|
32990 |
knoop van de korenhalm |
knoop:
(mv knȳǝpǝ)
kniǝp (K353p Tessenderlo)
|
De verdikking die zich op regelmatige afstanden in de stengel van de korenhalm bevindt. Ook de opgegeven meervoudsvormen van de woordtypen knoop en knook zijn in het lemma opgenomen; cf. hoop met meervouden in het lemma ''molshoop in het grasland'' (2.5) in aflevering I.3. Zie afbeelding 2, c. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18425 |
knoopsgat |
knoopsgat:
knǫps˲gat (K353p Tessenderlo),
knopsgat:
knopsgat (K353p Tessenderlo),
knòpsxàt (K353p Tessenderlo)
|
Gat, spleetvormige opening in een kledingstuk enz., waar men een knoop door kan halen om het te sluiten. Het knoopsgat bestaat uit een rechte snede, met aan de voorkant een peervormig nestelgaatje. Dat nestelgaatje moet 3 millimeter in doorsnee zijn. Het knoopsgat moet altijd 3 à 4 millimeter groter zijn dan de middellijn van de knoop welke er door moet komen. Als het knoopsgat ingesneden is, moet men het omwerken met de omslagsteek (Papenhuyzen III, pag. 16-17). [N 62, 40; Gi 1.IV, 41; MW; monogr.] || Hoe noemt U een knoopsgat? [N 62 (1973)] || Knoopsgat [-gat, -koet, -luik] [N 114 (2002)]
II-7, III-1-3
|
28860 |
knoopsgatenzijde |
cordonnet:
kǫrdǝnɛ (K353p Tessenderlo)
|
Knoopsgatenzijde is veelal van betere kwaliteit dan naaizijde en men maakt deze ook nog wel van zuivere echte zijde (Papenhuyzen III, pag. 12). Men gebruikt knoopsgatenzijde voor het naaien van knoopsgaten. [N 59, 7b; N 62, 57; monogr.]
II-7
|
32428 |
knopen draaien |
knopen draaien:
knǫpǝn drǫwǝ (K353p Tessenderlo)
|
Met behulp van de knopendraaier op het klompoppervlak cirkelvormige insnijdingen of knopen aanbrengen (Van Bakel, pag. 118). Zie ook het volgende lemma. [N 97, 121]
II-12
|
32429 |
knopendraaier |
knopendraaier:
knǫpǝndrǫwǝr (K353p Tessenderlo)
|
Werktuig waarmee men knopen kan aanbrengen op het oppervlak van klompen. Het heeft een snijdend gedeelte dat bestaat uit een scherp metalen ringetje, waarmee de klompenmaker drukkend en draaiend ronde figuurtjes op de klomp snijdt. Zie ook afb. 253. [N 97, 120]
II-12
|
34337 |
knorren |
knorren:
knǫrǝ (K353p Tessenderlo)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
19350 |
knorrepot |
grommer:
groemmer (K353p Tessenderlo),
greef is onbekend
grommer (K353p Tessenderlo),
knorpot:
knorpot (K353p Tessenderlo),
knoͅrpot (K353p Tessenderlo),
snurker:
sneurker (K353p Tessenderlo)
|
Een lastig persoon, een knorpot (greef?). [ZND 35 (1941)] || knorrepot [ZND 01 (1922)] || Wat een knorrepot ! (Het echte dialectwoord opgeven). [ZND 28 (1938)]
III-1-4
|