31309 |
koudbeitel |
koude beitel:
kęjǝf˱ bãtǝl (K353p Tessenderlo),
koude tranche:
kęjǝvǝ trɛ̄ns (K353p Tessenderlo)
|
In het algemeen een beitel waarmee op koud ijzer wordt gewerkt. De koudbeitel is meestal zeskantig in doorsnee, soms ook rond of ovaal. Het werktuig wordt voor diverse werkzaamheden gebruikt zoals het weghakken van bramen en lasslakken, het doorhakken van bouten en het splijten van metaal. De koudbeitel is soms van een steel voorzien. Zie ook afb. 49. [N 33, 109; N 33, 112-113; N 64, 69b; monogr.]
II-11
|
28465 |
koude bouw |
koude bouw:
kɛ̄vǝ bɛ̄j (K353p Tessenderlo)
|
Manier van raten bouwen waarbij de raten met de smalle kant naar het vlieggat zijn gekeerd, dwars op het vlieggat. De term koude bouw duidt niet op temperatuur. [N 63, 17b; N 63, 17c]
II-6
|
19276 |
koude drukte maken |
veel laweit maken:
veul lawaat maoken (K353p Tessenderlo),
veel zjaar maken:
cf. WNT XXVIII kol. 1378 s.v. "zjèren - zjèèren, zjerren, zjarren"cf. Joos s.v. "zjaar": grote zjaar = groot vertoon; cf. Schuermans s.v. "beschar"etc.
veel zaar maken (K353p Tessenderlo)
|
veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
18124 |
koudvuur |
vuur:
vuur (K353p Tessenderlo)
|
Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18339 |
kous met knoopjes |
get:
gette (K353p Tessenderlo),
getə (K353p Tessenderlo)
|
kousen met knoopjes die over de gewone kousen worden gedragen [slopkouse, sjlopehaoze, sjloebe] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18195 |
kous: algemeen |
kous:
koe:s (K353p Tessenderlo),
kuis (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
kūīs (K353p Tessenderlo),
kø͂ͅs (K353p Tessenderlo),
o is ook nog eens doorstreept
kōͅs (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
zonder i- of j-klank te horen
kuis (K353p Tessenderlo),
n kousen]:
lange kèùse (K353p Tessenderlo),
laŋə køͅsə (K353p Tessenderlo),
slob:
slob (K353p Tessenderlo),
mannenkous
sloͅb (K353p Tessenderlo)
|
kous [ZND m], [ZND m] || kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous, een paar kousen. Bedoeld wordt het kledingsstuk dat gebreid of geweven wordt en de voet en het gehele been tot boven de knie bedekt (fr. bas) [ZND 48 (1954)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
kousenband:
koesəbant (K353p Tessenderlo),
kèùseband (K353p Tessenderlo),
køͅsəbant (K353p Tessenderlo)
|
kousenband [ZND 01 (1922)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kø̜̄(i̯)tǝr (K353p Tessenderlo)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
26087 |
kozijn |
deurkader:
dø̜jǝrkādǝr (K353p Tessenderlo),
deurstijl:
dø̜jǝrstē̜l (K353p Tessenderlo),
kader:
kādǝr (K353p Tessenderlo),
raamkader:
rǭmkādǝr (K353p Tessenderlo),
raamstijl:
rǭmstē̜l (K353p Tessenderlo),
stijl:
stē̜l (K353p Tessenderlo)
|
Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.]
II-9
|
30261 |
kozijnanker |
houvast:
(mv)
hē̜jǝfástǝ (K353p Tessenderlo)
|
L-vormig ijzer waarmee een kozijn in de muur wordt vastgezet. Volgens een invuller uit L 289 werden kozijnen vroeger slechts met spijkers vastgezet. Het kozijnanker is een ontwikkeling van latere tijd. Zie voor het woordtype 'dook' (K 318, L 414) ook de toelichting bij het lemma 'Dook'. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(kozijn)-' het lemma 'Kozijn'. [N 32, 11a; N 55, 18a; monogr.]
II-9
|