e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruk van de avegaar kruk: krøk (Tessenderlo) Het dwarsgeplaatse, en vaak verwisselbare, houten handvat van de avegaar. [N E, 32e; N 97, 72] II-12
kruk, aardappelpoter stomper: stumpǝr (Tessenderlo) Het stuk gereedschap waarmee men de gaten in de grond prikt om er pootaardappelen in te doen. Oorspronkelijk is het een dikke stok met een dwarsgeplaatste kruk aan de bovenkant. Het nadeel van deze stok is dat de grond wordt aangedrukt, hetgeen de groei van de plant niet ten goede komt. Moderne pootstokken hebben onderaan een holle buis waardoor de grond wordt weggehaald. Aardappelen gedijen het best in rulle, losse grond om goed door te schieten en vrucht te kunnen zetten. Zie ook de toelichting in het lemma Aanaarden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) aardappel het lemma Aardappel. [N 12, 13; JG 1b; monogr.; add. uit N 12, 12] I-5
krukschuifje targette: taržęt (Tessenderlo) Grendel waarvan de knop draaibaar is. Hierdoor wordt verhinderd dat de grendel in gesloten toestand teruggeschoven kan worden. Zie ook afb. 65. [N 54, 98; monogr.] II-9
krullen krullen: kroͅl`n (Tessenderlo) krullen [ZND m] III-1-1
krullen (ww.) krullen: het haar krullə (Tessenderlo) het haar krullen (krullen maken) [ZND 29 (1938)] III-1-1
kuchen kuchen: kuchen (Tessenderlo), kychən (Tessenderlo) kuchen [ZND 01 (1922)] || zachtjes hoesten, kuchen [ZND 29 (1938)] III-1-2
kudde schapen kooi: kūi̯ (Tessenderlo) [JG 1a, 1b, 2c; L 6, 25b; A 4, 18; L 20, 18; monogr.] I-12
kuif kuifje: kəfkə (Tessenderlo) kuif [N 10 (1961)] III-1-1
kuiken kieken: kiʔǝ (Tessenderlo), kīkǝ (Tessenderlo) Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.] I-12
kuil kuil: kø̜l (Tessenderlo), kǭi̯ǝl (Tessenderlo), kǭǝl (Tessenderlo) Een kuil, gat in de grond. [L 29, 12a; L 1a-m; monogr.] I-8