30417 |
laddertrap |
open trap:
ōpǝ trap (K353p Tessenderlo)
|
Rechte trap zonder stootborden. De laddertrap bestaat uit twee bomen waarin de treden worden ingelaten. De treden worden door de bomen heen vastgespijkerd. Soms wordt het achtervlak van de trap van een houten beschieting voorzien. De trap dient vooral als tuin-, veranda- of keldertrap en is doorgaans steiler dan de gewone trap met stootborden. [N 55, 133]
II-9
|
19668 |
lade |
schuif:
sXof (K353p Tessenderlo),
sXowəf (K353p Tessenderlo),
sXoəf (K353p Tessenderlo),
sxōͅəf (K353p Tessenderlo),
schuif van de tafel:
schaowef van de taofel (K353p Tessenderlo),
schoaf van de taefel (K353p Tessenderlo),
tafelschuif:
tōͅfəlsxōͅəf (K353p Tessenderlo)
|
een tafellade (Noordnederl. \'tafella\') [ZND 03 (1923)] || lade van een tafel [ZND 37 (1941)], [ZND 39 (1942)]
III-2-1
|
32135 |
ladegreep |
afhanger:
áfhaŋǝr (K353p Tessenderlo),
greep:
grēp (K353p Tessenderlo)
|
Handvat waarmee men een lade kan openen. Een ladegreep wordt met de hele hand vastgehouden, een ladetrekker slechts met enkele vingers. Zie ook afb. 161. [N 54, 108a-b; monogr.]
II-12
|
27367 |
laden |
laden:
lǭę (K353p Tessenderlo)
|
De kar laden. Vergelijk ook WLD I, afl. 4, p. 84 ev [JG 1a, 1b; L 37, 14; Wi 33, 39; add. bij N 18]
I-10
|
27854 |
lading |
vracht:
vraxt (K353p Tessenderlo)
|
Datgene wat op de kar of kruiwagen wordt geladen. [JG 1a, 1b; Wi 52; monogr.]
I-10
|
18304 |
lage herenschoen, molière |
molire (fr.):
molières (K353p Tessenderlo),
moͅljeͅr (K353p Tessenderlo)
|
herenschoenen, lage ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33360 |
lage kachel voor de ketel met was of veevoer |
duiveltje:
(mv)
dø̜i̯vǝltjǝs (K353p Tessenderlo)
|
De lage kachel waarop de ketel met was of veevoer verwarmd wordt. De benamingen met ketel doen denken aan een gecombineerde ketel en kachel, vast verbonden, met een grote inhoud. Een bereklauw heeft drie poten. De kachel dient niet om een ruimte te verwarmen. Sommige benamingen wijzen op de afwezigheid van een kachel of op de aanwezigheid van een open vuur. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [L 23, 58c; monogr.]
I-6
|
32447 |
lage klomp |
slavettertje:
slavɛtǝrkǝ (K353p Tessenderlo)
|
Klomp met een lage en korte kap die slechts het voorste deel van de voet bedekt. Over de klompopening is een leren riem aangebracht die door middel van kleine spijkertjes met platte kop wordt vastgezet. Zie ook afb. 260. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ.' [N 24, 70c; monogr.]
II-12
|
18377 |
lage klomp? |
slavotertje:
(slavetterkes) [sic] [WNT: slavoteren, van schoenen: uitsloffen] [WBD III, 1.3: slavoter]
slaveͅtərkəs (K353p Tessenderlo)
|
klomp, lage open ~ met een riem over de wreef [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33702 |
lage, natte plekken in moeras |
kwacht:
kwaxt (K353p Tessenderlo),
ven:
vɛn (K353p Tessenderlo)
|
De lager gelegen delen in een moeras waarin steeds water staat. [N 27, 21b]
I-8
|