e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lenen lenen: lī[ə}nən (Tessenderlo) leenen [ZND 14 (1926)] III-3-1
lengte lengte: lɛŋdǝ (Tessenderlo), lɛŋtǝ (Tessenderlo) Benaming voor een verticaal genomen maat, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als broeklengte, of voor een horizontaal genomen maat voor een verticaal deel van het kledingstuk, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als mouwlengte. [N 59, 47a, N 62, 2b] II-7
lengtedoorsnede verticale doorsnede: vęrtekǭlǝ dørsnē (Tessenderlo) Een getekende, verticale doorsnede van een werkstuk, bijvoorbeeld van een meubel. [N 53, 205e] II-12
lenig lenig: lenəch (Tessenderlo), zwak: zwak (Tessenderlo, ... ) Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)] || lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar lente: loent⁄n (Tessenderlo) lente [ZND 30 (1939)] III-4-4
lepe, doortrapte kerel doortrapte kerel: dərtrapte kerel (Tessenderlo) doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] III-1-4
lepel boorlepel: bǫwǝrlēpǝl (Tessenderlo), lepel: leepel (Tessenderlo), lepel (Tessenderlo), lēpəl (Tessenderlo) Het onderste, snijdende gedeelte van het boorijzer van een klompenmakersavegaar. Zie ook afb. 241. [N 97, 74] || lepel [ZND m] || Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] II-12, III-2-1
lepelboor lepelboor: lēpǝlbǫwǝr (Tessenderlo) Boorijzer voor hout met een lepelvormig uiteinde. Het snijvlak van de boor is half bolvormig. Zie ook afb. 74b. De lepelboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de voorgeboorde naven van karwielen verder mee uit zodat daar vervolgens de naafbus in geplaatst kan worden. [N 33, 329; N 53, 162a; N G, 31c; monogr.] II-12
leren leren: ge het vandaog het metste gelie`uerd en ge het braaf gewest, ge meugt ver d⁄ander nao haoës gaon (Tessenderlo), vandaoch heͅrrə gu‧chəli‧ərt en gə zɛ̄ brāf chəweͅst, nɛ‧mogdə vrygər as d⁄andər nao hao‧əs chaon (Tessenderlo) Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)] III-3-1
leren beenkap scheenlap: scheenlappe (Tessenderlo), sXenlapə (Tessenderlo) lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)] III-1-3