21503 |
lenen |
lenen:
lī[ə}nən (K353p Tessenderlo)
|
leenen [ZND 14 (1926)]
III-3-1
|
28934 |
lengte |
lengte:
lɛŋdǝ (K353p Tessenderlo),
lɛŋtǝ (K353p Tessenderlo)
|
Benaming voor een verticaal genomen maat, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als broeklengte, of voor een horizontaal genomen maat voor een verticaal deel van het kledingstuk, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als mouwlengte. [N 59, 47a, N 62, 2b]
II-7
|
31986 |
lengtedoorsnede |
verticale doorsnede:
vęrtekǭlǝ dørsnē (K353p Tessenderlo)
|
Een getekende, verticale doorsnede van een werkstuk, bijvoorbeeld van een meubel. [N 53, 205e]
II-12
|
17558 |
lenig |
lenig:
lenəch (K353p Tessenderlo),
zwak:
zwak (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo)
|
Gebruikt men bij u een woord als zwak in de zin van lenig, buigzaam? Zo ja, hoe is dan de uitspraak? [DC 43 (1968)] || lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24895 |
lente, voorjaar |
lente:
loent⁄n (K353p Tessenderlo)
|
lente [ZND 30 (1939)]
III-4-4
|
18955 |
lepe, doortrapte kerel |
doortrapte kerel:
dərtrapte kerel (K353p Tessenderlo)
|
doortrapte kerel [ZND 30 (1939)]
III-1-4
|
19553 |
lepel |
boorlepel:
bǫwǝrlēpǝl (K353p Tessenderlo),
lepel:
leepel (K353p Tessenderlo),
lepel (K353p Tessenderlo),
lēpəl (K353p Tessenderlo)
|
Het onderste, snijdende gedeelte van het boorijzer van een klompenmakersavegaar. Zie ook afb. 241. [N 97, 74] || lepel [ZND m] || Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)]
II-12, III-2-1
|
31924 |
lepelboor |
lepelboor:
lēpǝlbǫwǝr (K353p Tessenderlo)
|
Boorijzer voor hout met een lepelvormig uiteinde. Het snijvlak van de boor is half bolvormig. Zie ook afb. 74b. De lepelboor wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de voorgeboorde naven van karwielen verder mee uit zodat daar vervolgens de naafbus in geplaatst kan worden. [N 33, 329; N 53, 162a; N G, 31c; monogr.]
II-12
|
21376 |
leren |
leren:
ge het vandaog het metste gelie`uerd en ge het braaf gewest, ge meugt ver d⁄ander nao haoës gaon (K353p Tessenderlo),
vandaoch heͅrrə gu‧chəli‧ərt en gə zɛ̄ brāf chəweͅst, nɛ‧mogdə vrygər as d⁄andər nao hao‧əs chaon (K353p Tessenderlo)
|
Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
18340 |
leren beenkap |
scheenlap:
scheenlappe (K353p Tessenderlo),
sXenlapə (K353p Tessenderlo)
|
lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)]
III-1-3
|