24210 |
meeuw algemeen |
meeuw:
mieëf (K353p Tessenderlo)
|
meeuw [Willems (1885)]
III-4-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
meisje:
māi̯sǝn (K353p Tessenderlo),
māsǝ (K353p Tessenderlo),
māǝsǝ (K353p Tessenderlo)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24331 |
meikever |
mulder:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005
meŭlder (K353p Tessenderlo),
møͅldər (K353p Tessenderlo)
|
meikever [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
meisje:
maske (K353p Tessenderlo),
maskən (K353p Tessenderlo),
maəskə (K353p Tessenderlo),
màskə (K353p Tessenderlo),
cf. VD s.v. "meiske, meisken
klaa maaəskə (K353p Tessenderlo),
məskən (K353p Tessenderlo)
|
klein meisje [ZND 11 (1925)] || meisje [ZND 01 (1922)], [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
18622 |
meisjesmuts met afhangende strook |
capeline (fr.):
kaplin (K353p Tessenderlo)
|
meisjesmuts die nauw om het hoofd sluit en met een strook afhangt tot op de schouders [kaaper, kappelin, kapmöts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18637 |
meisjespantalon met kanten pijpen |
plooitjesbroek:
Plooikesbroek.
pluəjkəsbruk (K353p Tessenderlo)
|
meisjespantalon (vero) met kanten pijpen die tot onder de knieën reiken [N 25 (1964)]
III-1-3
|
28571 |
meiziekte |
meiziekte:
majziktǝ (K353p Tessenderlo)
|
Darmaandoening. De meiziekte is onschuldiger dan nosema. De ziekteverschijnselen zijn nagenoeg gelijk aan die van de mijtziekte: de bijen tuimelen naar buiten, kunnen niet vliegen, krabbelen rond met opgezet achterlijf. De ontlasting is zeer dik en vast. Er sterven wel bijen aan maar minder dan aan nosema. Vermoedelijke oorzaak is het gebruik van licht beschimmeld stuifmeel. Heel waarschijnlijk duiden de woordtypen vleugellam, vleugellamheid en kreupel op dezelfde meiziekte. Meiziekte is in het algemeen een verzamelnaam voor diverse kwalen. [N 63, 71d]
II-6
|
18125 |
melaatsheid |
melaats:
melaats (K353p Tessenderlo)
|
Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lepra, melaats, lazerij). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33294 |
melganzevoet |
mel:
mɛl (K353p Tessenderlo)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|
34237 |
melk |
melk:
męlǝk (K353p Tessenderlo),
mɛlk (K353p Tessenderlo),
mɛlǝk (K353p Tessenderlo)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|