33882 |
melk van het paard |
paardsmelk:
pē̜i̯ǝrsmɛlǝk (K353p Tessenderlo)
|
De biest- of paardsmelk bevat ingrediënten die het veulen tegen verscheidene ziekten weerstand geven en die er bovendien voor zorgen dat het darmpek, de taaie, donkere substantie die zich in de darmen van het pasgeboren veulen bevindt (zie het lemma ''de eerste uitwerpselen van het veulen'' (5.7)), verwijderd wordt.' [N 8, 32.6 en 57]
I-9
|
34241 |
melk zeven |
zijgen:
zē̜i̯gǝ (K353p Tessenderlo)
|
De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324]
I-11
|
34095 |
melkaders |
uierspieren:
øi̯ǝrspīrǝn (K353p Tessenderlo)
|
De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a]
I-11
|
34246 |
melkafromer |
afromer:
afruǝmǝr (K353p Tessenderlo),
melkmachine:
męlǝkmǝšin (K353p Tessenderlo)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkboer:
mɛləkbu.r (K353p Tessenderlo)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
24808 |
melkdistel |
dauwdistel:
doͅu̯destəl (K353p Tessenderlo),
neet:
nieet (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
nieët (K353p Tessenderlo)
|
[ZND 01 a-m (1922)]melkdistel [ZND 01 (1922)] || Zachte melkdistel (voor konijnen) [ZND 23 (1937)]
I-7, III-4-3
|
34226 |
melken |
melken:
męlǝkǝn (K353p Tessenderlo),
mɛlkǝn (K353p Tessenderlo),
mɛlǝkǝ (K353p Tessenderlo)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
33778 |
melkgebit |
melkgebit:
męlǝkgebet (K353p Tessenderlo),
melktanden:
męlǝktan (K353p Tessenderlo)
|
Tot twee en een half à drie jaar hebben de paarden een melkgebit of veulenstanden. De twee middelste snijtanden komen door in de eerste levensweek van het veulen (soms zijn ze bij de geboorte al aanwezig), binnen een maand of zes weken gevolgd door de snijtanden ernaast. De twee laatste snijtanden volgen tussen de zes en negen maanden, waarna het melkgebit compleet is. De veulenstanden zijn wit van kleur in tegenstelling tot het wat gelige vast gebit en lopen naar de basis toe in een punt uit. [JG 1a, 1b; N 8, 18a]
I-9
|
30780 |
melkglas |
melkglas:
mɛlǝk˲glas (K353p Tessenderlo)
|
Ondoorzichtig, melkwit gekleurd glas. [N 67, 89i]
II-9
|
34129 |
melkkoe |
melktype:
mɛlktip (K353p Tessenderlo)
|
Koe die geschikt is voor melkproductie. [N 3A, 148]
I-11
|