31434 |
metaalbeugelzaag |
ijzerzaag:
ē̜zǝrzǭx (K353p Tessenderlo)
|
Handzaag voor metaal waarbij het blad in een ijzeren beugel is gespannen. Zie ook afb. 136. [N 33, 250; N 33, 330; N 53, 10; N 64, 2a-b; monogr.]
II-11
|
29920 |
metselaar |
metser:
mętsǝr (K353p Tessenderlo)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metsen:
mɛtsǝ (K353p Tessenderlo),
metserij:
mɛtsǝrē̜ (K353p Tessenderlo)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
29942 |
metselkoord |
draad:
drǭt (K353p Tessenderlo),
koord:
kǭwǝr (K353p Tessenderlo)
|
Het koord dat men spant om daarlangs te metselen. Aan beide uiteinden kunnen twee priemen bevestigd zijn waarmee het koord in de voegen van het metselwerk wordt vastgezet. Zie ook het lemma 'priemen'. Het woordtype snoergerust (Q 121) was een benaming voor het metselkoord met toebehoren. Zie ook afb. 4. [N 30, 14a; monogr.]
II-9
|
30089 |
metselstenen bevochtigen |
nat maken:
nat mǭʔǝ (K353p Tessenderlo),
nat sprenkelen:
nát spręŋkǝlǝ (K353p Tessenderlo)
|
Metselstenen nat spuiten. Om een goede aanhechting tussen mortel en steen te verkrijgen, worden metselstenen doorgaans een avond vóór het verwerken bevochtigd. Dit voorkomt dat de droge steen tijdens het metselen te veel water uit de mortel opneemt. [N 31, 13a]
II-9
|
30154 |
metselwerk in natuursteen |
muur in arduin:
mȳr en ardǭwǝn (K353p Tessenderlo)
|
Metselwerk waarbij natuursteen wordt gebruikt. Daarbij onderscheidt men muren vervaardigd van natuurlijke, onbehakte stenen, muren van onregelmatige breuksteen en muren van regelmatige breuksteen. In Q 121 werden natuurstenen, vrij recht behakt, ongeveer in halfsteensverband gemetseld. Men noemde dit: 'in lagen gewerkt' ('en lǫagǝ jǝwerǝkt'). Wanneer men in dit verband af en toe een steen rechtop verwerkte, sprak men van een 'oud-duits verband' ('alt˱dǫjtš ˲vǝrbaŋk'). Veelhoekige stenen van allerlei vorm werden gemetseld in 'cyclopenverband' ('tsiklōpǝnvǝrbaŋk'). [N 31, 31a; monogr.]
II-9
|
29996 |
metselzand |
gele zand:
gēlǝ zant (K353p Tessenderlo),
lommelzand:
lumǝlzant (K353p Tessenderlo),
magere zavel:
mǭgǝrǝ zǭvǝl (K353p Tessenderlo),
papzand:
pap˲zant (K353p Tessenderlo),
rijnzand:
rē̜nzant (K353p Tessenderlo),
vette zavel:
vɛʔǝ zǭvǝl (K353p Tessenderlo),
witte zand:
weʔǝ zant (K353p Tessenderlo),
zavel:
zǭvǝl (K353p Tessenderlo)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
32134 |
meubelbeslag |
garnituur:
gárnitȳr (K353p Tessenderlo)
|
Verzamelterm voor het bijeenhorende hang-en-sluitwerk en eventueel ander ijzerwerk dat op meubels wordt aangebracht. [N 54, 107a]
II-12
|
32088 |
meubelmaker |
meubelmaker:
mø̄bǝlmǭkǝr (K353p Tessenderlo),
mø̄bǝlmǭʔǝr (K353p Tessenderlo)
|
Ambachtsman die meubels vervaardigt. [N 55, 166a; L 34, 19b; monogr.]
II-12
|
32096 |
meubelmakersbedrijf |
meubelmakerij:
mø̄bǝlmǭʔǝrē̜ (K353p Tessenderlo)
|
Bedrijf waar meubels gemaakt worden. [N 55, 177b; monogr.]
II-12
|