25931 |
molennagels |
slapers:
slǭpǝrs (K353p Tessenderlo)
|
Speciaal in molens gebruikte nagels of spijkers. Zie ook het lemma ɛheknagelsɛ.' [N O, 35h]
II-3
|
26664 |
molenpaard |
molenpaard:
[molen]pɛjǝt (K353p Tessenderlo)
|
Het paard voor de molenkar. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38s; Grof 266; monogr.]
II-3
|
26398 |
molenrad |
rad:
rat (K353p Tessenderlo)
|
Algemene benaming voor het verticaal geplaatste rad bij een watermolen dat door het stromende water in beweging wordt gebracht en zo de drijfkracht levert aan de molen. Al naar gelang het water aan de onderzijde of aan de bovenzijde van het rad wordt toegevoerd, spreekt men van onderslag- respectievelijk bovenslagmolens. Vanuit de molen bekeken, draait een bovenslagrad van links naar rechts, een onderslagrad van rechts naar links. Zie ook afb. 10 en 72. Het woordtype turbine is specifiek van toepassing op een horizontaal geplaatst molenrad. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [A 43, 5; Vds 21 add.; Vds 23; Vds 25; Jan 58; Jan 60; Coe 53; Grof 79; N D add.; monogr.]
II-3
|
26420 |
molenrad, molenwiel |
tandrad:
tá.ntrat (K353p Tessenderlo)
|
Algemene benaming voor elk van de tandwielen in een molen. [A 43, 4]
II-3
|
26436 |
molenstenen |
molenstenen:
[molen]stijǝnǝ (K353p Tessenderlo)
|
De algemene benaming voor de stenen waarmee het graan gemalen wordt. Het woordtype kwernstenen duidt de stenen van een handmolen aan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 17a; N D, 5; Sche 46; Jan 119; Coe 96; Grof 115; monogr.]
II-3
|
26068 |
molentrap |
trap:
trap (K353p Tessenderlo)
|
De trap aan de voorweeg van de standerdmolen. Zie ook afb. 21. [N O, 48f; Sche 17]
II-3
|
25985 |
molenweg |
molenstraat:
mø̄lǝstrǭt (K353p Tessenderlo)
|
De weg die naar de molen leidt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 39e]
II-3
|
32856 |
molshoop in het grasland |
molshoop:
mǫlshuǝp (K353p Tessenderlo)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
28778 |
molton |
molton:
molton (K353p Tessenderlo)
|
Dik wollen, halfwollen of katoenen weefsel in effen of keperbinding geweven. [N 62, 92; N 62, 89a; N 62, 91; N 59, 201]
II-7
|
17758 |
mond |
mond:
groete mons (K353p Tessenderlo),
groeətə mond (K353p Tessenderlo),
groəte mond (K353p Tessenderlo),
mont (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
moͅnt (K353p Tessenderlo)
|
een grote mond [ZND 31 (1939)] || mond [RND], [ZND m], [ZND m]
III-1-1
|