32210 |
naafspaakpen |
pin:
pen (K353p Tessenderlo)
|
Het rechthoekige en plat uitgesneden uiteinde van de spaak dat in het spaakgat van de naaf wordt gedreven. Zie ook afb. 185 en het lemma ɛvelgspaakpenɛ in deze paragraaf en het lemma ɛspaakɛ in wld I.13, pag. 18-19.' [N G, 44b]
II-12
|
28708 |
naaien |
naaien:
nāwǝn (K353p Tessenderlo),
nǫwǝn (K353p Tessenderlo)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
28968 |
naaien met te lange draad |
klossen:
klosǝ (K353p Tessenderlo)
|
Naaien met een te lange draad. Wanneer men te lange draden neemt, kan men niet vlug genoeg werken. [N 59, 72; N 62, 1g]
II-7
|
28711 |
naaister |
naaierse:
nōjǝs (K353p Tessenderlo),
nǫwǝjǝs (K353p Tessenderlo),
naaister:
nǫwǝjstǝr (K353p Tessenderlo)
|
De algemene benaming voor een vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van kledingstukken. [N 59, 196; N 62, 1b; N 62, 1d; MW; Wi 18; monogr.]
II-7
|
28734 |
naaiwerk |
naaiwerk:
nǫwǝjwɛrǝk (K353p Tessenderlo)
|
Werk dat bestaat uit naaien of dat wat men bezig is te naaien. [N 62, 1e]
II-7
|
18184 |
naakt |
moedernaaks:
məyərnaks (K353p Tessenderlo)
|
moedernaakt (naakt) [ZND 11 (1925)]
III-1-3
|
26113 |
naald |
naalde:
nal (K353p Tessenderlo),
naǝl (K353p Tessenderlo)
|
De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.]
II-7
|
23529 |
naar de mis gaan |
naar de mis gaan:
nao de mis chaon (K353p Tessenderlo)
|
De mis bijwonen, de mis horen [mès huëre, mès bèèje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34407 |
naar de ram brengen |
leiden:
lān (K353p Tessenderlo)
|
Het vrouwelijk schaap laten bevruchten door de bok. [N 77, 33; N 77, 32; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
17848 |
naar huis gaan |
naar huis gaan:
ik gən nao haowes (K353p Tessenderlo),
019b (nu ga ik thuis) is de informant onbekend.
ik gən naor houəs (K353p Tessenderlo)
|
Wat zegt men in uw dialect? Nu ga ik naar huis. [ZND 48 (1954)]
III-1-2
|