e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
neerstrijken op de vliegplank thuiskomen: tǭskomǝn (Tessenderlo) Het neerstrijken van de bij op de vliegplank van korf of kast, wanneer ze na een honingvlucht thuiskomt. [N 63, 45] II-6
neet, luizenei neet: neet (Tessenderlo) neet, luizenei [N 26 (1964)] III-4-2
negblokken sluitstenen: slǭwǝtstijǝn (Tessenderlo) Bergstenen blokken die in het metselwerk worden aangebracht ter verlevendiging van venster- en ingangsneggen. Zie ook afb. 52. Volgens de invuller uit Q 121c konden de negblokken uit mergel, kunststeen of hardsteen vervaardigd zijn. [N 32, 12a] II-9
negenoog negenoog: ne:gənuəch (Tessenderlo, ... ) negenoog (bloedzweer, fr. juroncle) [ZND 05 (1924)], [ZND 05 (1924)] III-1-2
nek nek: nek (Tessenderlo), neͅk (Tessenderlo, ... ), nɛk (Tessenderlo) nek [N 10b (1961)] || Nek: achterste deel van de hals [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
nemen, pakken nemen: neme (Tessenderlo, ... ), nemen (Tessenderlo), nême (Tessenderlo) nemen [ZND 25 (1937)], [ZND m] III-1-2
nerfkant haarkant: hǫwǝrkãnt (Tessenderlo) De kant van de huid waar het haar heeft gezeten. [N 60, 3a; N 60, 3c; N 36, 2a] II-10
nest nest: nĕst (Tessenderlo), neͅst (Tessenderlo) nest [Willems (1885)], [ZND m] III-4-1
nestkastje nestkastje: nëstkaske (Tessenderlo) vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)] III-4-1
nestverlater vlug: ze zèn vlug (Tessenderlo), vlugge jong: vlùgə juŋ (Tessenderlo) jonge vogel in staat uit te vliegen [ZND 36 (1941)] III-4-1