33711 |
ontginnen |
bewerken:
bǝwɛrkǝ (K353p Tessenderlo),
ontginnen:
ontgenǝ (K353p Tessenderlo)
|
Het in cultuur brengen van woeste grond. [N 27, 5; N 11a, 112; monogr.]
I-8
|
29024 |
ontnaaid |
losgesprongen:
los˲gǝsproŋǝ (K353p Tessenderlo),
los˲gǝspruŋǝ (K353p Tessenderlo)
|
Losgelaten, gezegd van een naad. [N 62, 28]
II-7
|
18040 |
ontsteking |
zweer:
zweer (K353p Tessenderlo)
|
Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik, zweer, (ver)zwering). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
28663 |
ontzegelen |
ontzegelen:
ontzegelen (K353p Tessenderlo)
|
Het verwijderen van de wasdeksels die de honingcellen bedekken. Voordat de raten in de slinger gaan, moeten ze ontzegeld worden. Men heeft hiervoor een ontzegelmes of een ontzegelvork, soms werkt men, enigszins primitief, met een gewone eetvork. De techniek van het ontzegelen is uiterst eenvoudig. Het raam wordt bij de oren vastgehouden. Het steunt met een punt op een over de ontzegelbak gelegd plankje. Het mes wordt dan langs de latten gehaald waardoor de wasdeksels in een bak vallen. [N 63, 124a; Ge 37, 169; monogr.]
II-6
|
28680 |
ontzegelvork |
ontzegelvork:
ontzegelvork (K353p Tessenderlo)
|
Bepaald soort vork, zo breed mogelijk met vele, smalle tandjes. Bij het ontzegelen wordt hij bij voorkeur warm gebruikt. Na het ontzegelen van elk raatvlak wordt hij in een bak heet water geplaatst. Voordat men gaat ontzegelen, slaat men het water even eraf. [N 63, 124c; N 63, 124b; N 63, 124d; Ge 37, 171; monogr.]
II-6
|
17927 |
onvast ter been (zijn) |
kadukelijk:
i.e. kadukkelijk.
kadø`ələk (K353p Tessenderlo),
niet vast op de benen:
ni fast op sən bijənə stōͅn (K353p Tessenderlo)
|
lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28651 |
onverzegelde honing |
losse honig:
lǫsǝ hø̜nex (K353p Tessenderlo)
|
Honing uit een niet verzegelde raat. [N 63, 114b; N 63, 114a; monogr.]
II-6
|
33682 |
onvruchtbare grond |
slecht veld:
slɛxt vɛlt (K353p Tessenderlo),
slechte labeurgrond:
slɛxtǝ labø̜i̯ǝrgront (K353p Tessenderlo)
|
Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.]
I-8
|
34151 |
onvruchtbare koe |
kween:
kwēn (K353p Tessenderlo),
kwɛ̄ǝn (K353p Tessenderlo)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
17973 |
onwel |
niet goed:
nie goe (K353p Tessenderlo),
niet goed (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)] || Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, niet goed, misselijk). [N 107 (2001)] || Zich niet lekker voelen (niet lekker, niet goed, gammel, krank). [N 107 (2001)]
III-1-2
|