30474 |
pannenstrijker |
pannenlikker:
panǝlekǝr (K353p Tessenderlo),
pannenstrijker:
panǝstrē̜ʔǝr (K353p Tessenderlo)
|
Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.]
II-9
|
30473 |
pannentang |
nijper:
nē̜pǝr (K353p Tessenderlo),
nijptang:
nęjptaŋ (K353p Tessenderlo)
|
Lange nijptang waarmee de dakdekker stukken van pannen afknipt wanneer ze aan het ondereinde een schuine richting moeten hebben. Zie ook afb. 76. [N 30, 17; monogr.]
II-9
|
18295 |
pantoffel |
slof:
ne sloef (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo),
nə sluf (K353p Tessenderlo),
sloef (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
pantoffel [ZND 40 (1942)] || Slof, een paar sloffen. Bedoeld worden ruime pantoffels van ruwe stof (zelfkant) zonder of met neergetrapt achterstuk (fr. chaussons de lisière) [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
30762 |
papborstel |
papper:
papǝr (K353p Tessenderlo)
|
De borstel waarmee men het plaksel op het behang en de muren smeert. Vaak wordt als papborstel een blokwitter of een handveger gebruikt. [N 67, 94b]
II-9
|
21126 |
papier |
papier:
papier vverfroemmele (K353p Tessenderlo),
papīr (K353p Tessenderlo)
|
papier [ZND m] || papier frommelen, verfrommelen [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
17551 |
papperig, opgeblazen persoon |
dikke, een -:
nən de⁄ə (K353p Tessenderlo),
paffer:
nə pafər (K353p Tessenderlo),
papzak:
papzak (K353p Tessenderlo)
|
dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18194 |
paraplu |
paraplu:
ik heb mijn paraplu in het station laten staan (K353p Tessenderlo),
ne paraplu (K353p Tessenderlo),
paraplu (K353p Tessenderlo)
|
paraplu [N 23 (1964)], [ZND 40 (1942)] || Paraplu. Ik heb mijn paraplu in het station laten staan. [ZND 46 (1946)]
III-1-3
|
18395 |
parel |
paarlemoer:
paarlemoer (K353p Tessenderlo)
|
Parel. Sieraad van de pareloester of –mossel met hoge waarde [parel, paarlemoer] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
30240 |
paren |
paren:
pǫwǝrǝ (K353p Tessenderlo)
|
Tekens maken op de stukken hout die in een vergaring bij elkaar horen. Bij een kozijn worden de bijeenhorende stijlen doorgaans van een haakse en een schuine lijn en de dorpels van twee schuine lijnen voorzien. [N 55, 4a]
II-9
|
21950 |
paren van de duiven |
paren:
pōərə (K353p Tessenderlo)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|