20662 |
peulvruchten afhalen |
stropen:
stri:əpən (K353p Tessenderlo)
|
bonen afhalen [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
21734 |
pezerik |
pezerik:
pēzǝrek (K353p Tessenderlo)
|
De uitgesneden roede van het varken die gebruikt wordt om het zaagblad te smeren, bijvoorbeeld wanneer door nat hout gezaagd moet worden. Zie ook afb. 28. [N 50, 39b; N 53, 27; monogr.]
II-12
|
30349 |
pianoscharnier |
pianoscharnier:
pijānōsxárnīr (K353p Tessenderlo)
|
Scharnier waarvan de bladen zich over de gehele lengte van de deur uitstrekken. [N 54, 90]
II-9
|
18806 |
piekeren |
dromen:
hij zat daar altijd te druëmen (K353p Tessenderlo),
hij zat daor altijd te drumen (K353p Tessenderlo),
piekeren:
hij zat dao altij e pie-eren (K353p Tessenderlo),
prakkiseren:
e zit dao altij te pra-ezeire (K353p Tessenderlo),
hei zit dao altij te prakkezeire (K353p Tessenderlo),
speculeren:
hij zat doa altij te spi-eleren (K353p Tessenderlo),
hij zpat doa altijd te spikkeleren (K353p Tessenderlo)
|
hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
22424 |
pijl |
pijl:
peil (K353p Tessenderlo)
|
Pijl. [Willems (1885)]
III-3-2
|
30118 |
pijl van een boog |
cirkelrond:
serǝʔǝlront (K353p Tessenderlo)
|
De hoogte van een gemetselde boog, gemeten tussen de denkbeeldige lijn van de spanning en de kruin. Meestal neemt men voor de pijl 1/5 tot 1/10 gedeelte van de overspanning. Het bepalen van de hoogte van de pijl noemde men in Q 121: 'sprong geven' ('šproŋk jęǝvǝ'). [N 32, 17d; monogr.]
II-9
|
17991 |
pijn |
pijn:
pɛn (K353p Tessenderlo),
pɛ̄n (K353p Tessenderlo)
|
pijn [RND], [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
17992 |
pijnscheut |
steek:
steek (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)] || Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren, scheut, steek, kramp). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33800 |
pijpbeen |
onderbeen:
ǫndǝrbiǝn (K353p Tessenderlo),
scheenbeen:
sxēnbiǝn (K353p Tessenderlo)
|
Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
17794 |
pijpenkrul |
pijpenkrul:
pijpenkrul (K353p Tessenderlo)
|
Pijpenkrul. Spiraalvormige haarkrul [pijpenkrul, pijpenlok, papillote] [N 114 (2002)]
III-1-1
|