23238 |
predikant: dominee |
dominee (<lat.):
m
nən do:məne: (K353p Tessenderlo)
|
Protestansch predikant. [ZND 14 (1926)]
III-3-3
|
23611 |
preek |
preek:
preek (K353p Tessenderlo)
|
De predikatie, de preek [preek, prèèk, preëdich?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23382 |
preekstoel |
preekstoel:
preͅkstūl (K353p Tessenderlo)
|
De preekstoel [preek-, prèèk-, predichsjtool?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21006 |
prei |
poor:
poor (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
pooər (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
pō.ər (K353p Tessenderlo),
naar Pâque
poor (K353p Tessenderlo),
porrei:
poorei (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 05 (1924)] [ZND 15 (1930)]
I-7
|
23612 |
preken |
preken:
preeke (K353p Tessenderlo)
|
Preken, prediken [preeke, prèèke, preëdieje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22687 |
prent(je) |
beeld(je):
beͅljən (K353p Tessenderlo),
bêldeke (K353p Tessenderlo),
een schoe’e belle’e (K353p Tessenderlo),
prent:
print (K353p Tessenderlo),
prentje:
printeke (K353p Tessenderlo),
printje (K353p Tessenderlo)
|
Beeldje. [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || Een schoon beeldeken (Fr. image). [ZND 21 (1936)] || Prent. [Willems (1885)] || Prentje. [Willems (1885)]
III-3-2
|
28890 |
priem |
priem:
prīm (K353p Tessenderlo),
prīǝm (K353p Tessenderlo),
verpinder:
vǝrpendǝr (K353p Tessenderlo)
|
Puntig werktuig dat bij het vlechten gebruikt wordt om openingen in het vlechtwerk te maken, zodat de opstaande wissen makkelijker in de bodem ingestoken kunnen worden. Zie ook afb. 273. [N 40, 49; monogr.] || Spits stalen werktuig met een houten handvat dat dient om gaatjes in het hout te steken op plaatsen waar een spijker of schroef moet worden bevestigd. Zie ook afb. 93. De priem wordt door de klompenmaker gebruikt om er koppelgaatjes mee te maken in de zijkant van klompen. Zie ook het lemma ɛkoppelgaatjeɛ in de paragraaf over de vaktaal van de klompenmaker.' [N 53, 183b; N 97, 110a; A 32, 2; monogr.]
II-12
|
29943 |
priemen |
priemen:
prīmǝ (K353p Tessenderlo)
|
De twee pennen aan de uiteinden van het metselkoord waarmee het tijdens het metselen wordt vastzet. De priemen worden ook gebruikt om het koord na gebruik op op te rollen. Zie ook afb. 4. Volgens de invuller uit Q 121c worden thans met de toepassing van profielen geen priemen meer gebruikt. In P 176 noemde men het spannen van het metselkoord met behulp van de priemen: 'de koord opsteken' ('dǝ kōt˱ ǫpstēkǝ'). In L 291 gebruikte men geen priemen, maar zette men het metselkoord met behulp van vierduimse spijkers vast. [N 30, 14b; monogr.]
II-9
|
23414 |
priesterkoor |
koor:
kuwər (K353p Tessenderlo)
|
Het achter de communiebanken gelegen, verhoogde voorste deel van de kerk, waar het hoofdaltaar en de koorbanken zich bevinden [koor, koeër, hoogkoor, priesterkoor?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23307 |
priestersteek met ronde luifel |
steek:
Steek.
stek (K353p Tessenderlo)
|
priestersteek met ronde luifel [N 25 (1964)]
III-3-3
|