id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33623 | putzwengel | putzwikse: contaminatie van -zwing en -sikse pøtzwexsi (Tessenderlo), staak: staak (Tessenderlo) | [ZND 32 (1939)] I-7 |
18610 | pyjama | pyjama {piama}: pižama (Tessenderlo) | pyjama, tweedelig nachtkostuum [N 25 (1964)] III-1-3 |
22726 | raadsel(tje) | geraadsel(tje): e gratsel (Tessenderlo), graitsel (Tessenderlo), graëdzel (Tessenderlo), raadsel(tje): e ratsel (Tessenderlo), râëdzel (Tessenderlo) | Een raadsel. [ZND 06 (1924)] || Raadsel. [Willems (1885)] III-3-2 |
24228 | raaf | raaf: rōāf (Tessenderlo) | raaf [Willems (1885)] III-4-1 |
27904 | raam | raam: rám (Tessenderlo), venster: vɛ̃nstǝr (Tessenderlo [(+)] ) | Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.] II-9 |
32825 | raam van de landrol | raam: rãm (Tessenderlo) | Het door twee lange en twee korte balkjes gevormde raam waarin of waaronder de rol of cylinder kan draaien. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 2c; JG 1b add.; N 11A, 184b + c + 185b; monogr.] I-2 |
31761 | raam van de spanzaag | boogzaag: bōx˲zāx (Tessenderlo) | Het houten raam waarin het blad van de spanzaag bevestigd is. Zie ook afb. 18. [N 53, 6b; N I, 1 add.; monogr.] II-12 |
30330 | raamhaak | platte winkelhaak: platǝ weŋʔǝlhǭk (Tessenderlo) | IJzeren of koperen winkelhaak die op de vleugels van ramen wordt geschroefd om het doorhangen ervan te voorkomen. [N 55, 63] II-9 |
33452 | raampje in een poort | stalvenster: stalvęnstǝr (Tessenderlo) | Een raampje in een poort, soms ook een luikje, om door te kunnen kijken, ook wel ter beluchting, al dan niet beglaasd. De opgaven die duidelijk op een deur wijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.10). [N 5A, 54b] I-6 |
30313 | raamvleugel | vleugel: vlø̄gǝl (Tessenderlo) | Het draaiend deel van een raam. In L 270 bestond in oudere huizen een raam uit twee gedeelten. Het bovenstuk van zo'n raam kon naar binnen worden opengeklapt. Men noemde dit het 'bovenlicht' ('bǭvǝlēx'). Zie ook het lemma 'Bovenlicht'. [N 55, 40b; A 46, 10b; monogr.] II-9 |