18168 |
rafelen |
rafelen:
rafelen (K353p Tessenderlo),
raofələ (K353p Tessenderlo),
rǭfǝlǝ (K353p Tessenderlo)
|
Hoe zegt U: de stof zal rafelen? [N 62 (1973)] || Rafelen. Aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, reffelen, rieffelen, rufelen] [N 114 (2002)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|
19576 |
ragebol |
halve maan:
halve maan (K353p Tessenderlo)
|
ragebol, bolvormige borstel waarmee spinnewebben worden verwijderd [N 26 (1964)]
III-2-1
|
21164 |
rails |
rails (<eng.):
rals (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
rels (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
rɛls (K353p Tessenderlo),
sporen:
spoweren (K353p Tessenderlo)
|
rails [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
29548 |
rakelijzer |
keuterhaak:
kø̜tǝrhǭk (K353p Tessenderlo)
|
IJzeren staaf met een recht of gebogen uiteinde, waarmee de smid de omvang van het vuur regelt en sintels uit het vuur verwijdert. Zie ook afb. 11 en het lemma "rakelijzer" in Wld II.8, pag. 21. Het betreft daar een vergelijkbaar voorwerp dat door de pottenbakker wordt gebruikt. Zie voor het woordtype stochelijzer (Q 121, 121b) ook RhWb (VIII), kol. 720, s.v. ɛstochelnɛ, ɛstöchelnɛ, "das Feuer, den Ofen (...) schüren mit dem Schürhaken".' [N 33, 31; N 33, 32]
II-11
|
19977 |
rammelaar |
rijder:
rēͅər (K353p Tessenderlo)
|
rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
33578 |
rammenas |
rammenas:
ramenas (K353p Tessenderlo),
rammənatsj (K353p Tessenderlo),
ramənats (K353p Tessenderlo)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
30997 |
rand |
kroonrand:
kruwǝnrãnt (K353p Tessenderlo)
|
De bovenste rand van de mand, meestal gevlochten uit de uiteinden van de rechtopstaande wissen. [N 40, 66]
II-12
|
18413 |
rand van een hoed |
rand:
rant (K353p Tessenderlo)
|
luifel, overstekende rand van een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33827 |
rank paard |
(een) ranke:
raŋkǝ (K353p Tessenderlo),
(een) smalle:
smalǝ (K353p Tessenderlo),
(paard met) weinig lichaam:
wɛ̄nex lexam (K353p Tessenderlo)
|
Gezegd van een slank, snel paard, dat vaak als rijdier wordt gehouden. [JG 1a; N 8, 20 en 62l]
I-9
|
20515 |
ranzig |
garstig:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
göstig (K353p Tessenderlo)
|
garstig [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|