e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijk liggen (de steen) ligt rijk: lext rę̄k (Tessenderlo) Gezegd van een molensteen wanneer bij controle de rij alleen in het midden in de buurt van het kropgat aanligt. Volgens de invuller uit Q 112 is de steen dan te hoog in het hart. [N O, 34k] II-3
rijkdom rijkdom: rɛkdum (Tessenderlo) rijkdom [RND] III-3-1
rijke lieden rijke lui: rijke liën (Tessenderlo), rijke mensen: rèke miensen (Tessenderlo) Rijke lieden [ZND 30 (1939)] III-3-1
rijksveldwachter garde (<fr.): garde (Tessenderlo, ... ), veldwachter: veldwachter (Tessenderlo) Hoe zegt men dat iemand door den veldwachter in boete wordt geslagen? Vertaal: "De veldwachter zal hem ... [ZND 36 (1941)] III-3-1
rijkswachter gendarme (fr.): ne genderm (Tessenderlo) Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)] III-3-1
rijn rijn: rę̄n (Tessenderlo) Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120] II-3
rijntakgaten rijngaten: [rijn]gǭtǝ (Tessenderlo) De twee, drie of vier in de molensteen uitgekapte gleuven waarin de takken van de rijn zijn vastgespied of ingegoten. Het woorddeel ørijnŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛrijnɛ.' [N O, 18q; Vds 130] II-3
rijp rijp: réép (Tessenderlo) rijp [RND] III-2-3
rijp, rijmx ijzel: hêz⁄l (Tessenderlo) rijm (rijp, ijzel) [ZND 06 (1924)] III-4-4
rijshout, bonenstaak boonstaak: beunstoak (Tessenderlo), erwtrijs: etrijs (Tessenderlo), ɛtrēͅs (Tessenderlo) [ZND 23 (1937)]Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [ZND 06 (1924)] I-7