24409 |
ritnaald, larve van de kniptor |
ritnaald:
ritnaald (K353p Tessenderlo)
|
ritnaald, koperworm, schadelijke kniptor-larve die van plantenwortels leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
32427 |
rits |
bladrits:
blatrets (K353p Tessenderlo),
bloemenrits:
blomǝrets (K353p Tessenderlo),
plooirits:
pluwǝjrets (K353p Tessenderlo),
rits:
rets (K353p Tessenderlo)
|
Werktuig met een gutsvormig lemmet, waarmee met een trekkende beweging smalle sneden op de buitenkant van de klomp worden aangebracht. Zie ook afb. 252. De klompenmaker gebruikt meestal verschillende ritsen waarvan het lemmet is aangepast aan het motief dat hij op de klomp wil aanbrengen. [N 97, 113-116; Bakeman 9]
II-12
|
31604 |
ritsbeitel van de hoefsmid |
engelse stamper:
ɛ̄ŋǝlsǝ stāmpǝr (K353p Tessenderlo)
|
De beitel waarmee men een gleuf maakt in de onderkant van het hoefijzer. Zie ook afb. 225. Meestal wordt als ritsbeitel een stokbeitel gebruikt, een beitel die los aan een steel bevestigd kan worden. In de rits worden op de plaats waar de hoefnagels komen te zitten met een hoefijzerstamper gaten in het metaal gedreven voor de nagelkoppen. Die gaten worden dan vervolgens met behulp van een hoefijzerdoorslag doorgeslagen. [N 33, 362]
II-11
|
27117 |
ritsen |
ritsen:
retsň (K353p Tessenderlo)
|
De klomp op de kap en rond de klompopening met een rits van versieringen voorzien. Zie ook het volgende lemma. [N 97, 117]
II-12
|
18214 |
ritssluiting |
tirette:
tǝrɛt (K353p Tessenderlo),
tirette (fr.):
tərèt (K353p Tessenderlo)
|
Hoe noemt U een ritssluiting? [N 62 (1973)] || Treksluiting, sluitmiddel voor kleppen van kledingstukken, tassen en dergelijke, bestaande uit twee stroken met metalen klauwtjes die door een verschuifbaar plaatje in elkaar gehaakt worden (Van Dale, pag. 2417). [N 62, 63; MW]
II-7, III-1-3
|
23447 |
rochet |
schatten:
spottende benaming
schatte (K353p Tessenderlo)
|
Het korte witte kleed over de misdienaarstoog [rochet, rökkele?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33478 |
rode aalbes |
rode bessen:
rooj beze (K353p Tessenderlo),
sint-jansberen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
sint-jansbērə (K353p Tessenderlo),
sint-jansbessen:
sintjansbeze (K353p Tessenderlo),
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
sint janzbe:zən (K353p Tessenderlo)
|
aalbes [ZND 01 (1922)] || rode aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
24405 |
rode bosmier |
brag:
braggen (K353p Tessenderlo),
bragən (K353p Tessenderlo),
rode muurzeiker:
rosse muurzaaikers (K353p Tessenderlo)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)] || mier, grote donkere [DC 43 (1968)] || mier, kleine rode — [DC 43 (1968)]
III-4-2
|
34033 |
rode koe |
rode koe:
rōi̯ [koe] (K353p Tessenderlo)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124]
I-11
|
34034 |
rode koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (K353p Tessenderlo)
|
[N 3A, 125a]
I-11
|