20655 |
rode kool |
rode kool:
roeë koeël (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
rūi kuələ (K353p Tessenderlo)
|
rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [ZND 34 (1940)]
I-7, III-2-3
|
21733 |
roede |
roede:
ruj (K353p Tessenderlo
[(meervoud: røjǝ)]
)
|
Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld]
II-3
|
26196 |
roegewant |
gevlucht:
gǝvløxt (K353p Tessenderlo)
|
De twee roeden met de vier einden met toebehoren. In l 320a maakte men onderscheid tussen een lang (laŋk) en een kort (kǫrt) gevlucht. [N O, 6c; Sche 29; A 42A, add.; A 42A, 65 add.; A 42A, 62 add.]
II-3
|
22755 |
roep bij verstoppertje spelen |
haantje haan:
haijnken haon (K353p Tessenderlo),
lange o
hainjen hòn (K353p Tessenderlo)
|
Wat roepen de kinderen als ze verborgen zijn? [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
ga, ga, ga:
ga, ga, ga (K353p Tessenderlo),
kwa, kwa, kwa:
kwak, kwa, kwa (K353p Tessenderlo)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
tik, tik, tik:
tek, tek, tek (K353p Tessenderlo),
tik, tik, tik (K353p Tessenderlo),
tok, tok, tok:
tok, tok, tok (K353p Tessenderlo),
tsjieuw, tjsieuw:
tšiǝu̯, tšiǝu̯ (K353p Tessenderlo)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34218 |
roep- en lokwoord voor de koe |
kom met:
kǫmǝt (K353p Tessenderlo)
|
Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r]
I-11
|
34219 |
roep- en lokwoord voor het kalf |
muttetje:
møtǝkǝ (K353p Tessenderlo)
|
Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r]
I-11
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
sjiep, sjiep:
šip, šip (K353p Tessenderlo),
tik, tik:
tek, tek (K353p Tessenderlo),
tik, tik, tik:
tek, tek, tek (K353p Tessenderlo)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
28568 |
roer |
roer:
roer (K353p Tessenderlo),
schijt:
schijt (K353p Tessenderlo)
|
Dysentrie of diarree. Wanneer de bijen te lang moeten overwinteren door koud weer, kan het zijn dat de reinigingsvlucht niet plaatsvindt. De afvalstoffen hopen zich op in de endeldarm. De bijen zien zich genoodzaakt zich te ontlasten in de woning met als mogelijk gevolg buikloop. Tegenwoordig wint de mening terrein dat roer geen aparte ziekte is, maar een begeleidend verschijnsel van de ziekte nosema (De Roever, pag. 439). [N 63, 71a; Ge 37, 204]
II-6
|