e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roosterschuif schuif: sxǫwǝf (Tessenderlo) De schuif waarmee de uitstroomopening van de blusbak kan worden afgesloten. Voor de schuif bevindt zich doorgaans een rooster waarmee ongebluste deeltjes in de kalk kunnen worden opgevangen. Dergelijke harde stukjes werden in Q 121 'mannetjeren' ('m'nšǝrǝ') genoemd. [N 30, 32d; monogr.] II-9
roostertje rooster: røstǝr (Tessenderlo) Afdruiproostertje op het verfbakje dat wordt gebruikt om de verf regelmatig over de verfrol te verdelen. [N 67, 46c] II-9
ros ros: rǫs (Tessenderlo) Thans is het woord ros niet meer gangbaar; het is nog wel vermeld in de enquête van Willems. In enkele dialectwoordenboeken toegelicht als "niet meer gebruikelijk". Het woord leeft nog voort in roskam(men), rosdoek, rosmolen en rossig. [Wi 16] I-9
roskammen roskammen: rǫskamǝ (Tessenderlo) Met borstel en kam - zie het volgende lemma - reinigen. [N 8, 102] I-9
rosmolen manège (fr.): mǝnēži (Tessenderlo) De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
rouwsluier falie: cf. CV s.v. "falie"(gedragen bij lijkdiensten en begrafenissen cf. id. WNT s.v. "falie (I)  fali (Tessenderlo) muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] III-2-2
roven roven: ruǝvǝ (Tessenderlo) Het nemen van honing door bijen bij andere volken. Bepaalde bijen zijn roofziek van aard en zij proberen honing te bemachtigen overal waar ze die kunnen aantreffen. De aangevallenen proberen de woning wel te verdedigen maar lang niet altijd lukt dat. Overwinnen de rovers, dan wordt heel de korf of kast leeggedragen. Roven kan leiden tot veldslagen tussen bijenvolken, waarbij niet veel bijen overleven. [N 63, 67a; N 63, 67b; Ge 37, 95] II-6
royaal gul: gyl (Tessenderlo), royaal (<fr.): dat is fraai, betamelijk  das royaul (Tessenderlo), dat is royaal ... ?  royaol (Tessenderlo), hij komt royaal aan zijn brood (volop)  rioal (Tessenderlo), mild  roijaol (Tessenderlo), rwajaol (Tessenderlo), van iemand die niet al te zuinig leeft, zegt men: hij is nogal rejaol  rejaol (Tessenderlo), vrijgevig  rwajoal (Tessenderlo) gul [ZND 01 (1922)] || Royaal: uitspraak en betekenis (mild, onbekrompen, volop, enz.). [ZND 41 (1943)] III-3-1
rozenbottel hanenkulletje: hoͅ‧nəkylə.äs (Tessenderlo) rozebottel [ZND 02 (1923)] III-4-3
rozenhoedje rozenhoedje: roewezenhutje (Tessenderlo) Een Rozenhoedje (waarbij men 1 maal het bidsnoer langs gaat). [N 96B (1989)] III-3-3